Naar overzicht

Kamperen in Zuid-Holland. Een geschiedenis.

Hans Buiter
07 juli 2021 — 5 reacties

De Zuid-Hollandse kust was een van de eerste regio’s in Nederland waar werd gekampeerd. Dat ligt misschien niet voor de hand, maar juist in de drukke steden voelden mensen het eerst behoefte om er met de tent op uit te trekken. Vanwege de kust en duinen hadden ze hier ook de ruimte.

Pionierende fietsers

De eerste Nederlander die over kamperen schreef, was de jonge Rotterdamse ingenieur Wouter Cool. Cool werkte voor gemeentewerken Rotterdam waar hij betrokken was bij de havenaanleg, riolering en stadsuitleg. Door zijn beroep had Cool veel contacten in Groot-Brittannië. Daar had hij het kamperen leren kennen en was hij lid geworden van de Britse Amateur Camping Club. In Groot-Brittannië trokken toeristen er al tientallen jaren met fiets en lichtgewichttenten op uit. Cool kocht in Engeland een lichtgewicht tent en kampeeruitrusting, maakte tochten en publiceerde in 1908 een lofzang op het kamperen met de fiets in het tijdschrift Buiten.

Al snel pikten ook andere jongeren het kamperen op. Zo vond in 1911 het eerste Nederlandse padvinderskamp in de duinen bij Den Haag plaats. Padvinders kampeerden er in zelf gemaakte tenten. Eén van deze kampeerders, de 22-jarige Philip Baron van Pallandt van Duinrell, vertaalde het net verschenen handboek van Baden Powell Scouting for Boys in het Nederlands en ontving vanaf 1912 hij de Haagse padvindersgroep op zijn familielandgoed Duinrell in Wassenaar. De padvinderij zou een enorme stimulans zijn voor het kamperen.

Maar ook andere jongeren begonnen te kamperen. Zo trokken al in 1912 en 1913 ’s zomers groepen Haagse arbeidersjongens lopend naar de duinen bij de watertoren om daar hun tenten op te slaan. Daarnaast werd naar Brits voorbeeld de Nederlandsche Toeristen Kampeer Club (NTKC) opgericht. Al vroeg kende de club in Den Haag relatief veel leden, vooral uit meer gegoede wijken als het Statenkwartier en buurten rond de Laan van Meerdervoort. In 1913 startte de club een magazijn waar leden kampeerartikelen konden huren of kopen.

Jongenskamp in de duinen (Collectie ANWB)

Toen de lonen na de Eerste Wereldoorlog snel stegen en steeds meer mensen doorbetaalde vakanties en een vrije zaterdagmiddag kregen, groeide het aantal kampeerders stap voor stap. Voor het grootste deel waren het jongeren die er met fiets en tent op uit trokken. Aan het eind van de jaren twintig kampeerden al zo’n 150.000 Nederlanders. Behalve jongeren kamperen ook gezinnen met kinderen. Voor krap behuisde stedelingen waren de duinen en stranden een eldorado. Bij Den Haag waren de duinen bij het pompstation van de waterleiding ten noorden van de stad een geliefde kampeerplek, net als de duinen tussen de badplaatsen Scheveningen en Kijkduin. Rotterdammers trokken vooral met de trein naar Hoek van Holland of met de tram naar de Zuid-Hollandse eilanden.

Vrij kamperen op het strand

Aanvankelijk kampeerden velen op het strand, maar al snel begonnen overheden het kamperen te reguleren. Een inventarisatie van het dagblad Het Volk uit 1924 leerde dat het leeuwendeel van de gemeenten vrij kamperen verbood. Een uitzondering was de gemeente Loosduinen die kamperen op het stille strand bij Kijkduin toestond. In Hoek van Holland daarentegen stond de gemeente alleen betaald kamperen op een kampeerterrein vlakbij het strand dat de gemeente hier in 1921 had opgezet. Het was een van de eerste van toiletten en wasgelegenheid voorziene kampeerterreinen van het land. Kamperen koste er 75 cent per tent per nacht en tien gulden voor het hele seizoen.

Het terrein werd vooral gebruikt door seizoenkampeerders, meest Rotterdamse arbeidersgezinnen. Het lag één kilometer van het station. Al snel was het er vol. In de zomer van 1925 stonden op het terrein al 350 tenten. De kampeerders organiseerden zich in de Vereniging van Kampeerders ‘Rotterdam aan Zee’. Op verzoek van de vereniging schroefde de gemeente geleidelijk het voorzieningenniveau op. Ze verbeterde de verlichting, zorgde voor politietoezicht, voor gas- en telefoonaansluitingen en voor brandblusmateriaal.

Een arts hield er dagelijks spreekuur, de gemeentebibliotheek verzorgde het uitlenen van boeken. Het schoonhouden van het terrein bleef echter een punt van discussie. Het terrein werd aanvankelijk beheerd door de gemeentelijke afdeling Volkshuisvesting. Kampeerders moesten in het bezit zijn van een verklaring dat in hun gezin de laatste drie weken geen infectieziekten waren voorgekomen.

 

Jongensgroep bij Haagse watertoren (Collectie ANWB)

In de jaren twintig kwamen in meer plaatsen dergelijke kampeerterreinen met seizoenplaatsen voor stedelingen tot stand, zoals de Kruininger Gors op Oostvoorne. Forensenkampen werden deze kampeerterreinen ook wel genoemd. Vrouwen en kinderen zaten er een fors deel van de zomer, de mannen kwamen vaak alleen in de weekenden over. In kringen van kampeerders die er met fiets en lichtgewichtuitrusting op uit trokken, hadden de kampen geen goede reputatie. Zo schreef het tijdschrift De Kampeerder in 1933: ‘Hoek van Holland raadden we af.’ Het tijdschrift vond het terrein overbevolkt. Het had een voorkeur voor rustiger terreinen als dat wat dat de gemeente Rockanje op een terrein aan het strand daar opzette.

Ook bij Katwijk kwam een dergelijk terrein tot stand. Terwijl de gemeente Noordwijk het kamperen binnen haar grenzen verbood, omarmde de protestants-christelijke vissersplaats Katwijk daarentegen het kamperen. In het kader van haar ambities om een badplaats van betekenis te worden, kocht Katwijk niet alleen het zieltogende plaatselijke Grand Hotel op, maar zette ze ook een kampeerterrein bij de Watertoren op. Andere plaatsen volgden. Zo stond gemeente Wassenaar in de jaren dertig tegen betaling kamperen toe op het strand bij de Wassenaarse Slag.

Een familie op het strand in Katwijk bij een ronde Belltent (Collectie ANWB)

Een zee van tenten

Nadat tijdens de Duitse bezetting het kamperen aan de hele kust verboden was, herstelde het kamperen zich in de naoorlogse periode en werd het populairder en massaler dan ooit te voren. Tussen 1954 en 1961 organiseerde de ANWB in de Haagse Houtrusthallen jaarlijks de tentoonstelling Goed Kamp. Het was dé plek om het nieuwe aanbod op kampeergebied te bekijken. Het aantal kampeerders groeide in de jaren vijftig snel, net als de vraag naar nieuwe tenten. Het resultaat was dat telkens nieuwe tentenmakers en nieuwe tenttypen op de markt verschenen. In Den Haag waren NIRO-sport en REX-tentenbouw dé plekken om een tent te kopen. In Rotterdam zette Albion-sport de toon.

Iedere fabrikant lanceerde eigen tenttypen onder vaak fantasierijke namen als ‘Ons Nestje’ van Sporthuis Centrum. Deze in 1953 aan de Rotterdamse Lijnbaan opgezette winkel verkocht goedkopere tenten en trok veel mensen die nog niet eerder kampeerden. Sporthuis Centrum zette al snel filialen op in andere Nederlandse steden op en zou uitgroeien tot één van de grootste kampeerzaken van Nederland.

Camping in Katwijk, 1934. (Collectie ANWB)

De aangeboden tenten werden steeds groter. Revolutionair was het verlengen van tenten met een extra luifel en een zij-tent. Combinatietenten werden ze genoemd. Rex-tentenbouw in Den Haag begon ermee in 1951 naar Frans voorbeeld. Ze waren wel veel zwaarder dan de tot dan toe gebruikelijke tenten en alleen geschikt voor kampeerders die er met de auto op uit gingen. ‘Autotenten’ heetten ze dan ook. In navolging van Rex begon de ene na de andere zaak met de verkoop van deze tenten.

De combinatietent was een opstapje naar de bungalowtent. Op de Haagse Goed Kamp tentoonstelling van 1957 waren ze voor het eerst in Nederland te zien. Ook deze tenten waren een Franse vinding. Bungalowtenten boden door hun stahoogte en bijna rechte wanden veel meer ruimte en comfort dan de traditionele noktenten. Al snel werden er enorme aantallen van verkocht. Bungalowtenten waren bij uitstek gezinstenten voor wie met de auto op stap ging. Jongeren en trekkers met de fiets, brommer of motor gebruikten noktenten. Aan het tenttype kon je op grotere campings het gezinsveld, het jongerenveld en het trekkersveld herkennen.

Camping Ockenburgh, circa 1964. (Collectie ANWB)

Grote en grootste campings

Op de Haagse camping Ockenburgh was dit goed terug te zien. De camping was in 1952 achter het strand van Kijkduin opgezet door de gemeente Den Haag voor maximaal 400 tenten. Caravans waren niet toegestaan. Aanvankelijk waren de voorzieningen er zeer eenvoudig. Het terrein was onderverdeeld in een gezinskamp, een meisjeskamp en jongenskamp. Toen het kampeerterrein na enkele jaren werd gemoderniseerd en van beter sanitair werd voorzien, probeerden de ontwerpers het zo ongerept mogelijk te laten met behoud van enkele heideveldjes en grote stukken bos waar de kampeerders hun tenten tussen konden zetten.

Voor kampeerders met auto’s legden ze verharde wegen aan. Al snel kwam het grootste deel van de kampeerders met de auto. Geleidelijk aan nam ook het aantal caravans toe. Vooral bij Duitsers werd de camping direct aan zee zeer populair. In de jaren zestig werd het terrein keer op keer uitgebreid, totdat er 8000 mensen tegelijk konden staan. Ockenburgh kreeg naam als de grootste camping van Europa. De Telegraaf meldde in 1971 dat de tenten er haring aan haring stonden en dat op het terrein een permanente geur van Bratwurst en de halve kip hing. In de jaren zeventig en tachtig zou Ockenburgh zich tot een grootschalige jongerencamping ontwikkelen onder invloed van de nabijheid van het strand en de vele uitgangsgelegenheden in Den Haag.

Duinopgang vanaf Ockenburgh rond 1975 (Collectie Haags Gemeentearchief)

Ook aan de noordkant van Den Haag kwam een zeer grote camping tot ontwikkeling: Duinrell. Het landgoed waar al sinds 1912 padvinders kampeerden, werd geleidelijk ook voor andere kampeerders opengesteld. Een volgende stap vond plaats toen in 1962 een nieuwe generatie het landgoed overnam en er een modern, grootschalige camping startte. Al snel richtte de nieuwe eigenaar ook een deel van het terrein in met bungalows en ruimte voor stacaravans. Duinrell was hiermee een koploper. Daarnaast ontwikkelde Duinrell vanaf 1963 een pretpark met allerlei restaurants, binnen-recreatieruimtes, speeltuinen, openluchtzwembad en een sleebaan op de hoogste duintop van Europa.

Qua voorzieningenniveau stak Duinrell aan het eind van de jaren zestig alle andere Nederlandse kampeerterreinen naar de kroon. In de Kampeer en Caravankampioen van 1971 presenteerde de camping zich met ‘de verharde en goed verlichte wegen op het twintig hectare grote terrein, de moderne douches en de moderne toiletgebouwen, de supermarkt die normale winkelprijzen rekende, de ruime kantine met laag geprijsde warme maaltijden, een snackbar, butaan–propaangasvulstation en een wasserette.’ Daarnaast konden er kampeerders ’s avond dansen, trampolines gebruiken en midgetgolf spelen.

Stap voor stap breidde Duinrell in de volgende jaren de voorzieningen uit, met als hoogtepunt de opening van het zogenaamde Tikibad in 1982 voorzien van diverse overdekte waterglijbanen. Sinds jaar en dag laat Duinrell alleen de Efteling qua bezoekersaantallen achter zich. Op mooie zomerse dagen staan op de toegangsweg naar het park lange files.

Telde de ANWB uitgave Kampeerterreinen in Nederland in 1933 drie terreinen in Zuid-Holland, in 1960 waren het er al twaalf en in 1970 achttien. Tegenwoordig telt de toeristenbond 59 campings in de provincie. Naast de bekende vooral bij Rotterdammers populaire terreinen als die in Oost-Voorne, Rockanje en Hoek van Holland kwamen aan de kust en aan het Brielse meer veel nieuwe campings tot stand, vrijwel allemaal met kantine, campingwinkeltjes en vaak ook een zwembad . Ockenburgh en Duinrell hadden de toon gezet.

Ockenburgh in 1975 (Foto Robert Scheers, collectie Haags Gemeentearchief)

De terugkeer van kleinschaliger kamperen

Een reactie op de steeds grootschaliger campings met steeds uitgebreidere voorzieningen bleef niet uit. Op diverse plaatsen in het binnenland ontstonden nieuwe kleinschaligere kampeerterreinen door initiatieven van particulieren en verenigingen als de NKTC en het NIVON. In het oog springend was de opkomst van het kamperen bij de boer. Het startte in de zomer van 1970 met een geweldige rel, toen boer Wim van den Berg uit Meerkerk (toen nog Zuid-Holland) in een interview met Het Vrije Volk stedelingen uitnodigen om bij hem te komen kamperen. De kop was provocatief: ‘Stadsmensen moeten hun legbatterijen uit en een tentje vlak naast mijn stieren neerzetten.’

Van den Berg vond dat boeren en stadsbewoners beiden te veel leden onder de regel- en bedilzucht in de samenleving. Door te kamperen bij boeren zouden stedelingen een paar dagen uit hun ziekmakende omgeving kunnen breken en zouden ze meer begrip voor het agrarische bedrijf krijgen. Eerder had hij als statenlid voor de Boerenpartij in Zuid-Holland zich al sterk gemaakt voor kamperen bij de boer, maar nooit gehoor gekregen.

Zijn oproep vond weerklank. Binnen de kortste keren stonden diverse Rotterdammers met tenten en caravans op zijn erf. Van de waarschuwing van de burgemeester van Meerkerk dat zijn activiteiten in strijd waren met de plaatselijke kampeervergunning trok Van den Berg zich niets aan. De burgemeester van Meerkerk liet daarop ‘s morgens vroeg de politie een inval doen op zijn boerderij die de aanwezige kampeerders bekeurde.

Een paar weken later moest Van den Berg zich verantwoorden voor de kantonrechter in Gorinchem. Met een grote groep medestanders ging hij erheen. De rechtszaak resulteerde in schuldig verklaring zonder strafoplegging en veel publiciteit. Bij de Stichting Vrije Recreatie die Van den Berg opzette om het kamperen bij de boer te promoten, regende het vervolgens steunbetuigingen. Vanaf 1972 zouden veel gemeenten het kamperen bij de boer tolereren. Ín Zuid-Holland bleef het aantal boerencampings beperkt.

Het boekje 'Kamperen op de boerderij' (Collectie ANWB)

Glamping

Kenmerkender voor het tegenwoordige kamperen zijn wellicht de meer luxueuze vormen van kamperen zoals veel campings aan de Zuid-Hollandse kust die aanbieden. Op veel kampeerterreinen zijn huurtenten te vinden onder de term glamping, afgeleid van glamorous camping. De kreet werd rond 2010 geïntroduceerd. Wie aan glamping doet, huurt een tent voorzien van een luxe die je eerder in een huisje of bungalow verwacht. In de jaren zeventig verhuurden de camping bungalowtenten, nu zijn het vooral tunnel- en safaritenten. Ze zijn voorzien van keukens met koelkast, eettafel met klapstoelen en comfortabele slaapcabines, soms zelfs met bedden met box-springmatrassen en nachtkastjes. Het kamperen is in elk geval nog springlevend.

Bronnen

  • Buiter, H., Naar buiten. Geschiedenis van Nederland en kamperen (Den Haag 2020)
  • Das, Jan, Wat je thuislaat is meegenomen. Honderd jaar actief en sportief kamperen, 1912-2012 (Leusden 2012)
  • Draaier, Joke, Landgoed als leerschool. Biografie van Philip Dirk Baron van Pallandt van Eerde (1889-1979) (Hilversum 2019)
  • Dings, Mieke, Tussen tent en villa. Het vakantiepark in Nederland 1920-nu (Rotterdam 2015)
  • Lathouder, Adriaan de, 100 jaar kamperen. Ontwikkelingen in de twintigste eeuw (Den Haag 2001)
  • Verder: historische handboeken van de NTKC, De Kampeerder, 1928-1933 en diverse kranten via Delpher.


Over de auteur

Hans Buiter werkt als verenigingshistoricus bij de ANWB. Hij is enthousiast kampeerder en publiceerde recent onder meer het boek 'Naar buiten. Geschiedenis van Nederlanders en kamperen'.

5 reacties

Anoniem 08 juli 2021

Wat een interessant verhaal, geeft een mooi overzicht hoe het kamperen zich door de tijd heeft ontwikkeld!

Inge Hartkamp van Houweling 02 september 2021

Leuk dat scouting in het artikel wordt genoemd, nog steeds de grootste jeugd en jongeren organisatie in Nederland. Waar kamperen nog steeds hoog in het vaandel staat bij meer dan 1000 groepen die er zijn.

Anoniem 09 juli 2022

Mooi verhaal. Een aanvulling zou een weblink op deze pagina naar de info over de geschiedenis van Recreatieoord Hoek van Holland kunnen zijn. Dat maakt het voor de lezer misschien nog interessanter.

De Jong 04 augustus 2022

Heel leuk en interessant verhaal. Wist u dat: ‘Recreatieoord Hoek van Holland’ in miniatuurversie is opgenomen in ‘Miniworld Rotterdam’. Leuk om eens te bezoeken.

Anoniem 26 november 2022

Misschien ook hier leuk te melden dat Recreatieoord Hoek van Holland recent is opgenomen in mooie publicatie van Museum Rotterdam, Stichting Wijkcollectie Rotterdam en Echt Rotterdams Erfgoed. Als nr. 0081. Tevens maakt Recreatieoord Hoek van Holland met een eigen Canon deel uit van Canons van Zuid-Holland. Dit recreatieoord had heel goed onderdeel van dit artikel kunnen zijn vanwege zijn zeer rijke en bijzondere geschiedenis.

Plaats een reactie

Verzenden

Heb jij een verhaal over de Zuid-Hollandse geschiedenis?

Welk verhaal mag volgens jou niet ontbreken op deze website? Deel je verhaal of tip met de redactie! Lees de voorwaarden en tips voor het schrijven van een verhaal.

Ontvang de laatste verhalen in je mailbox

Wil je op de hoogte gehouden worden van nieuwe publicaties? Abonneer je dan op onze nieuwsbrief!

Deze website maakt gebruik van geanonimiseerde cookies om jouw gebruikservaring te optimaliseren en voor de analyse van onze website. Deze cookies kun je niet uitzetten. Bij het tonen en afspelen van YouTube video's worden cookies van derden geplaatst. Deze cookies van derden kun je wel uitzetten. Klik op "Akkoord" als je akkoord gaat met dit gebruik van cookies, klik op "Aanpassen" voor meer informatie en om zelf te bepalen welke cookies deze website plaatst.

Deze website maakt gebruik van geanonimiseerde cookies om jouw gebruikservaring te optimaliseren en voor de analyse van onze website. Deze cookies kun je niet uitzetten. Bij het tonen en afspelen van YouTube video's worden cookies van derden geplaatst. Deze cookies van derden kun je wel uitzetten. Klik op "Akkoord" als je akkoord gaat met dit gebruik van cookies, klik op "Aanpassen" voor meer informatie en om zelf te bepalen welke cookies deze website plaatst.