Lange tijd is de woningbouw en architectuur uit de periode van na de Tweede Wereldoorlog geassocieerd met spruitjeslucht en met begrippen als eentonig, massaal, onpersoonlijk en saai. Dit is echter aan het veranderen.
De woningen zijn inderdaad inmiddels verouderd en aan verbetering toe. Toch is er al enkele jaren sprake van een kentering in de waardering voor deze wijken die, ondanks de gebreken, een aantal sterke en waardevolle kenmerken blijken te hebben die als uitgangspunt voor vernieuwing en verbetering (transformatie) gehanteerd kunnen worden. Hoe anders was de sfeer tijdens de bouw van deze woningen, die met groot vertrouwen in de toekomst en met veel enthousiasme en idealisme ter hand was genomen. Tijdens de oplevering werden de woningen bejubeld vanwege het comfort.
Wederopbouw
Bij het herstel van de oorlogsschade gaf de overheid voorrang aan het herstel van de infrastructuur en handel zodat de economie snel op gang gebracht werd. Ook het herstel en de mechanisatie van de landbouw kreeg de nodige aandacht. Men wilde immers ‘nooit meer honger’. De Amerikaanse Marshallhulp (1948-1952) heeft daaraan een grote bijdrage geleverd. De wederopbouw werd strak geregisseerd en centraal gestuurd vanuit het nieuwe Ministerie van Openbare Werken en Wederopbouw.
Na de vreselijke oorlogsjaren bestond er een bijna grenzeloos optimisme over de toekomst en over de opbouw van een nieuwe, ideale samenleving. Het geloof in de vooruitgang met meer welvaart was groot en men bouwde vol overtuiging en met veel elan aan een nieuwe, ideale samenleving. Ook de stedenbouwers en architecten wilden nadrukkelijk een bijdrage leveren aan het vormgeven van een betere maatschappij. De wens van de overheid om de vooroorlogse verzuiling hierbij te doorbreken mislukte. Deze bleef voorlopig bestaan en drukte een stempel op de wederopbouwwijken.
De wederopbouw van Nederland wordt direct na het bombardement op Rotterdam op 14 mei 1940 ter hand genomen. Er worden niet alleen plannen voor het herstel van oorlogsschade in Rotterdam gemaakt, maar men treft ook voorbereidingen voor de wederopbouw van Nederland. Het einde van de wederopbouwperiode is niet duidelijk aan te geven. Vaak wordt hiervoor de oprichting in 1965 van het nieuwe Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening gehanteerd.
Woningnood
Na de oorlog was de woningnood, zowel in dorpen als steden hoog. Naast het feit dat de overheid voorrang gaf aan herstel van de infrastructuur en handel, hadden schaarste aan goede bouwvakkers, schaarste aan geld en aan materialen tot gevolg dat het oplossen van de woningnood (volksvijand nummer één) traag op gang kwam. In de eerste periode liep de woningnood zelfs op vanwege het grote aantal (uitgestelde) huwelijken en vanwege de babyboom. Bovendien liep Nederland niet voorop wat betreft de toepassing van nieuwe bouwtechnieken. Men bleef tot in de jaren vijftig overwegend traditioneel bouwen waarbij de dragende muren zijn gemetseld in baksteen of kalkzandsteen en de vloeren bestaan uit houten balken met planken of uit in het werk gestort beton. In de ons omringende landen was men al op systeembouw (zie hierna) overgestapt. Pas in de jaren vijftig kwam de woningproductie in een stroomversnelling en kwamen de typerende en herkenbare wederopbouwwijken tot stand. Desondanks bleef echte woningnood tot ver in de jaren zestig bestaan.
Toch is er in de wederopbouwperiode (1940-1965) tijdens en na de Tweede Wereldoorlog in een betrekkelijk korte tijd een ongekende hoeveelheid woningen gebouwd. In 1962 werd de éénmiljoenste naoorlogse woning opgeleverd. De rijksoverheid had totale controle over de woningbouw. Deze werd met strakke hand centraal gestuurd. Onder meer door het toewijzen van woningbouwcontingenten (maximaal jaarlijks te bouwen woningen) aan gemeenten en door het stellen van eisen aan subsidies.
Nieuwe woningtypen
Wat betreft woningbouw lag het accent op het bouwen van betaalbare gezinswoningen. Het is de tijd waarin de bouw van rijtjeshuizen met doorzonwoningen een hoge vlucht neemt. Kenmerkend van de doorzonwoning is dat de woonkamer zowel aan de voorgevel als aan de achtergevel grenst zodat vanaf beide kanten licht binnen valt. Tot eind jaren zeventig van de 20ste eeuw zijn bijna 1,4 miljoen doorzonwoningen in Nederland gebouwd. Er werden standaardwoningen en standaardplattegronden ontwikkeld waaruit gekozen kon worden en waarvan kant-en-klare tekeningen en bestekken werden aangeleverd. Als deze zogeheten Keuzeplanwoningen werden gebouwd was men van subsidie verzekerd. Hoewel er dus van seriematige woningbouw sprake was, zijn deze woningen hoofdzakelijk in traditionele bouwtechniek uitgevoerd en veel minder als systeembouw. Er zijn in de wederopbouwperiode vele duizenden keuzeplanwoningen (later normaalwoningen) gebouwd.
Een ander nieuw woningtype was de duplexwoning. Dit waren eengezinswoningen die tijdelijk werden opgesplitst in een boven- en een benedenwoning of in twee etage woningen. In een latere fase zou de splitsing ongedaan gemaakt kunnen worden. Duplexwoningen konden in de vorm van rijtjeshuizen met doorzonwoningen worden gebouwd maar ook gestapeld bijvoorbeeld in de vorm van portieketagewoningen. In een latere fase werd hoogbouw (galerijflat) toegepast die overigens nooit onomstreden is geweest.
Andere nieuwe gebouwtypen
Daarnaast werden nieuwe gebouwtypen ontwikkeld die kenmerkend zijn voor de ontwikkeling van de verzorgingsstaat. Bijvoorbeeld rijkskantoren en stadskantoren voor het toenemende aantal ambtenaren en bejaardenhuizen voor de verzorging van ouderen. Als gevolg van de toenemende vrije tijd werden clubhuizen, stadsparken, sportvoorzieningen in de openlucht, overdekte zwembaden en sporthallen gebouwd. Gebouwen als de Euromast (dagje uit) en het en ANWB-gebouw Den Haag symboliseren het toerisme en de mobiliteit door de toegenomen vrije tijd.
Industrialisatie van het bouwproces: bouwsystemen
Traditioneel bouwen was duur, vroeg om geschoolde arbeidskrachten en nam veel tijd in beslag. Na de oorlog was er nu juist een groot gebrek aan goede bouwvakkers, aan traditionele materialen, aan materieel (kranen) en aan geld. Toch moesten er veel woningen in korte tijd tegen lage kosten worden gebouwd. Des te meer reden voor de rijksoverheid hoog in te zetten op de industrialisatie van het bouwproces voor de ontwikkeling van snellere en betaalbare bouwmethoden. De sleutel om te komen tot kosten- , materiaal en arbeidsreductie was ‘serieproductie’ en ‘prefabricage’. Het accent lag op de ontwikkeling van bouwsystemen voor gezinswoningen. Bij een bouwsysteem wordt seriematig gebouwd met geprefabriceerde (betonnen) elementen (bouwonderdelen) volgens een genormaliseerde productiemethode.
Nieuwe bouwsystemen moesten worden goedgekeurd voordat ze op de markt gebracht mochten worden. Veel systemen kregen geen goedkeuring. Zeker in het begin zijn architecten zoals Ernest Groosman, Willem van Tijen, Huig Maaskant, Ben Merkelbach, Jan de Ranitz, J.F. Berghoef en H.T. Zwiers betrokken bij de ontwikkeling van bouwsystemen. Bouwers kregen subsidie als zij gebruik maakten van een goedgekeurd bouwsysteem. Gemeenten mochten extra woningen bouwen als een goedgekeurd bouwsysteem werd gebruikt. Deze bouwsystemen worden nu aangeduid als ‘vroeg-naoorlogse niet traditionele bouwmethoden’ en werden steeds verder doorontwikkeld. Tussen 1950 en 1979 zijn ongeveer 400.000 tot 450.000 systeemwoningen gebouwd. Het aantal manuren op de bouwplaats werd ongeveer gehalveerd. De bouwsystemen werden zowel voor rijtjeshuizen (doorzonwoningen), laagbouw (portieketagewoningen) en later ook voor hoogbouw (vanaf zes bouwlagen, galerijflat) ontwikkeld. Voor rijtjeshuizen zijn ze echter niet zo vaak toegepast. Een aantal bouwsystemen leent zich goed voor aanpassing aan de huidige kwaliteitseisen en woonwensen.
Voorbeelden van bouwsystemen: MUWI, Rottinghuis en Airey
Het meest gebruikte bouwsysteem is het MUWI systeem, genoemd naar de ontwikkelaars ervan: Muijs en De Winter’s Bouw- en Aannemingsbedrijf. Het is vooral toegepast voor portiek-etagewoningen (vooral vóór 1965) en galerijflats (vooral na 1965). Het is een zogeheten stapelbouwsysteem en bestaat uit geprefabriceerde holle lichtgewicht betonnen blokken waarvan de dragende muren (binnenspouwblad) met de hand in halfsteensverband (elke laag stenen verspringt één halve steen ten opzichte van de voorgaande laag) gestapeld worden. Nadien worden de holtes gevuld met beton zodat een massieve muur verkregen wordt. Een spouwmuur bestaat uit een binnenmuur (binnen(spouw)blad) en een buitenmuur (buiten(spouw)blad) met daartussen een open ruimte (spouw). De spouw heeft een isolerende werking en voorkomt vochtdoorslag van buiten naar binnen. De vloeren van het MUWI-systeem bestaan uit holle lichtbetonnen elementen in combinatie met voorgespannen betonbalken. Het buitenspouwblad van de kopse gevels wordt in baksteen gemetseld. De voor- en achtergevels zijn meestal uitgevoerd met montagekozijnen. Het systeem is herkenbaar aan de doorlopende betonnen banden ter plaatse van de vloeren. Bij hoogbouw zijn de forse liftschachten naast de flat geplaatst en in baksteen uitgevoerd. Meestal zijn terugliggende, inpandige balkons toegepast als een soort loggia.
Het systeem Rottinghuis is ontwikkeld door aannemingsbedrijf Rottinghuis uit Groningen. Het is een zogeheten montagesysteem waarbij geprefabriceerde onderdelen (houten kozijnen, houten puien, kastenwanden maar later ook betonnen wanden en vloeren) op de bouwplaats met een loopkraan op de juiste plek geplaatst en gemonteerd werden. Bij het verder doorontwikkelde systeem vormden feitelijk geprefabriceerde betonelementen het casco van de woning. Daarbij bestaat het binnenspouwblad uit geprefabriceerde betonnen wanden en wordt de gevel (buitenspouwblad) ter plaatse gemetseld. Er zijn zo’n 17.000 woningen in het Rottinghuissysteem gebouwd. Het is zowel voor portieketagewoningen (middenhoogbouw) als voor galerijflats toegepast. Het systeem is herkenbaar aan de luifels boven de ingang met daarboven een verticale band van gevelelementen ter plaatse van het trappenhuis. Vaak zijn massieve betonnen balkons aanwezig.
Uit Engeland werd het zeer herkenbare en karakteristieke Aireysysteem geïmporteerd. De dragende gevels (buitenmuren) bestonden uit een reeks smalle betonnen stijlen, die aan de buitenzijde voorzien werden van dunne geprefabriceerde betonnen plaatjes. De vloeren bestaan uit lichte stalen liggers en een houten balklaag. De binnenmuren zijn niet dragend. De Aireywoningen zijn herkenbaar aan de karakteristieke tegelstructuur van de gevels en de flauwhellende zadeldaken. Veel van de 9.000 in het Aireysysteem gebouwde woningen zijn inmiddels verdwenen, onder meer vanwege de gehorigheid en de slechte warmte-isolatie.
Wederopbouwwijken
De woningbehoefte was zo groot dat bijna elke stad en elk dorp wel een uitbreidingswijk uit de wederopbouwtijd heeft. Ook hier had de rijksoverheid een sterk sturende invloed. Bijvoorbeeld door de verplichte goedkeuring van de gemeentelijke uitbreidingsplannen. Een belangrijk uitgangspunt voor de ontwikkeling van de stedenbouw in de meeste naoorlogse uitbreidingswijken was de ‘wijkgedachte’ met het gezin als hoeksteen van de samenleving. De ‘wijkgedachte’ als ordenend concept was al vóór de oorlog bekend, maar is tijdens de oorlog verder uitgewerkt.
Sociaal-maatschappelijk aspecten waren uitgangspunt voor de bouw van de wijken. Men streefde naar een wijk met een voor iedereen overzichtelijke en herkenbare omvang en waarin voorzieningen voor alle groepen, gezindten, leeftijden, leefstijlen en maatschappelijke klasse aanwezig waren. Mensen moesten tot ontplooiing kunnen komen in hun wijk. De ideale woonbuurt was samengesteld uit diverse woningtypen en gebouwtypen. Zo kon de wijkbewoner levenslang, overzichtelijk en in de vertrouwde levenskring in de wijk blijven wonen. In elke wijk kregen alle voorzieningen die daarvoor nodig waren een plek. De wijk kon onafhankelijk van de stad volledig functioneren.
Binnen de wijk lagen functies als wonen, werken, verkeer en recreatie strikt gescheiden van elkaar. Centraal in de wijk lagen voorzieningen als winkels, kerken, een gemeenschapsgebouw, enz. Scholen en sportterreinen kwamen in de groenstroken die verspreid over de wijk lagen. De wijken werden royaal opgezet en kregen een overvloedige groenvoorziening vaak met loop- en fietsroutes. De groenstructuur was onderdeel van de wijkopzet en liep door de hele wijk. De wijken hadden en duidelijk herkenbare begrenzing bijvoorbeeld door middel van een ringweg.
Verkaveling
In de uitbreidingswijken is men afgestapt van de vooroorlogse ‘gesloten bouwblokken’, waarin rond een binnenterrein de woningen in een aantal bouwlagen werden gegroepeerd. Nadeel van deze bouwwijze was onder meer dat een groot deel van de woningen (in de hoeken, op de begane grond en aan de verkeerde kant van het bouwblok) te weinig zon kregen. Na de oorlog was de verbetering van de woonomstandigheden een belangrijk doel. Hierbij waren principes als licht, lucht en ruimte, hoewel niet nieuw, belangrijk voor de ontwikkeling van de woningen en de uitbreidingswijken. Dit betekende dat gezocht werd naar andere bouw- en verkavelingswijzen.
In de naoorlogse wijken is daarom vaak het principe van de open bebouwing toegepast, met erg veel aandacht voor de (openbare) ruimte tussen de bouwblokken. Juist de ruimte om de bebouwing heen is vormgegeven. Dit was een geleidelijke ontwikkeling. Al vóór de oorlog was strokenbouw geïntroduceerd. Hierbij werden parallelle, vrijstaande woningrijen zo goed mogelijk ten opzichte van de zon geplaatst met aan de voorzijde (noordzijde) een woonpad als ontsluiting en aan de zuidzijde een tuin. Van de traditionele straat als ontsluiting voor de woningen is geen sprake meer.
Het gesloten bouwblok werd als het ware geleidelijk opgeknipt, maar de traditionele ontsluiting via de woonstraat bleef. Er ontstonden vele wijken met rijtjeshuizen waarvan de achtertuinen aan elkaar grensden (rug-aan-rug). Ook ontstonden de zogeheten hoven, waarbij de hoeken van het gesloten bouwblok open waren. Vanaf 1955 ontstonden vele patronen in de groepering van bouwblokken. Een vast patroon werd vaak meerdere keren (naast elkaar, gespiegeld of iets verschoven) herhaald. In dat geval is er sprake van stempelverkaveling of stempelbouw. De bouwblokken varieerden daarbij in hoogte en woningtype. Vele verkavelingsvarianten bleken nu mogelijk.
Architectuur
Er is geen kenmerkende Wederopbouwstijl te onderscheiden. Bovendien is een deel van de architectuur (zeker in de latere periode) eenvoudigweg bepaald door de strakke eisen (plattegrond, maximale inhoud), tijdsdruk, programma, opdrachtgever, materiaal en door de constructiemethoden die beschikbaar waren. Toch is er een aantal stromingen te onderscheiden, zoals het functionalisme en het traditionalisme, die overigens al vóór de oorlog hun oorsprong hadden.
Het aanzien van de nieuwbouwwijken is hoofdzakelijk bepaald door het functionalisme (ook wel: Modernisme, Nieuwe Zakelijkheid, Nieuwe Bouwen), waarbij doelmatigheid en de gebruiksfunctie van het gebouw leidraad (allesbepalend) waren voor het ontwerp. De functie bepaalde de vorm van het gebouw. Kenmerken zijn vaak de platte daken, de witgepleisterde gevels en het gebrek aan decoratie. Opvallend zijn de open en transparante gevels (‘vliesgevels’) waardoor binnen en buiten als het ware in elkaar overgingen. In het functionalisme werd ambachtelijkheid vermeden en werden beton en industrialisatie omarmd. Dit maakte grote dakoverstekken en asymmetrische gevelindelingen en vrije plattegronden mogelijk.
Als reactie op het functionalisme is vóór de oorlog het traditionalisme (ook wel: Delftse School) ontstaan. Een herinterpretatie van de traditionele Hollandse bouwwijze. Het is een herkenbare sobere baksteenarchitectuur. Kenmerkend zijn de traditionele hoofdvormen, de hoge, schuine, met pannen gedekte daken, de kleine overstekken en de gesloten bakstenen gevels. Men gebruikte natuurlijke materialen (baksteen, hout, steen). Overigens werden geregeld moderne materialen (beton) achter bakstenen gevels weggewerkt. Het traditionalisme overheerste direct na de oorlog bij het herstel van oorlogsschade in de kernen. Met name buiten de grote steden, bij kleine nieuwe woonwijken en bij de boerderijbouw overheerste deze bouwwijze tijdens de wederopbouw.
Hoewel beide stromingen zich na de oorlog ook onafhankelijk van elkaar ontwikkelen, zocht men direct na de oorlog met de shake-hands-architectuur naar een samengaan van het functionalisme met het traditionalisme. Een samengaan en integratie van traditionele vormen en materialen (hout, baksteen) met moderne materialen (staal, beton) en constructiemethoden. Het betonskelet werd in het zicht gelaten en de geveldelen werden met baksteen ingevuld.
Cultuurhistorische waarden van wederopbouwwijken
Op basis van het bovenstaande is een aantal kenmerkende aspecten van een wederopbouwwijk aan te geven. Deze wijken zijn als geheel, in samenhang (groen, bebouwing, infrastructuur) ontworpen en hebben een hiërarchische opbouw. Het stedenbouwkundige patroon is helder en herkenbaar van opzet. De royale groenstructuur is een essentieel onderdeel van de ruime opzet. Er is sprake van een scheiding van functies en er zijn verschillende woningtypen gebouwd. Er zijn nieuwe verkavelingstypes toegepast en er worden vaak zogeheten stempels gebruikt. De wijk is duidelijk en herkenbaar begrensd en wegenstructuur is helder en functioneel. De hiërarchie van de wegen is herkenbaar aan de breedte en het profiel van de straat. Vaak zijn asymmetrische straatprofielen gebruikt met een groenstrook aan één kant.
De wijken zijn in een relatief korte tijd gerealiseerd. Rijtjeswoning en de gestapelde meergezinswoningen in een open bebouwing zijn overheersend en vaak in seriebouw of systeembouw uitgevoerd. De wijken laten een mix zien van ‘traditionele’ en ‘functionalistische’ architectuur. Feitelijk is hiermee een aantal van de belangrijkste kwaliteiten en cultuurhistorische waarden van de wederopbouwwijken genoemd die, gezamenlijk met bijvoorbeeld het gewenste woningprogramma, bij transformatie van en planvorming voor deze wijken als uitgangspunten gehanteerd kunnen worden.
Architectuur en stedenbouw uit de wederopbouwperiode hebben inmiddels dus een belangrijke plaats in de Nederlandse architectuurgeschiedenis verworven. De rijksoverheid heeft de ‘nationale top’ van ongeveer tweehonderd gebouwen aangewezen als rijksmonument. Het zijn de architectuurhistorische en stedenbouwkundige toonbeelden die de ontwikkeling van ons land weerspiegelen. Daarnaast zijn dertig toonaaangevende wederopbouwgebieden geselecteerd die van nationaal belang zijn. Deze gebieden hebben geen beschermde status. Via intentieverklaringen tussen de gemeentebesturen en de minister heeft men vastgelegd dat bij toekomstige transformaties het unieke karakter van deze wederopbouwgebieden behouden en verder ontwikkeld zal worden. Het imago van de wederopbouw is definitief veranderd.
Plaats een reactie
Heb jij een verhaal over de Zuid-Hollandse geschiedenis?
Welk verhaal mag volgens jou niet ontbreken op deze website? Deel je verhaal of tip met de redactie! Lees de voorwaarden en tips voor het schrijven van een verhaal.
Ontvang de laatste verhalen in je mailbox
Wil je op de hoogte gehouden worden van nieuwe publicaties? Abonneer je dan op onze nieuwsbrief!
6 reacties
Toon op de pagina meer sociale woningen ontworpen door H.Maaskant.
Goed artikel!
Goed artikel. Geeft duidelijk weer hoe het er aan toe ging in de periode 45-65.
Leuk artikel, wij wonen in de van Brakelstraat in de Zeeheldenbuurt, ik had heel graag meer foto's gezien van de huizen zowel van binnen als buiten. Ik hou van geschiedenis!
Ik zou graag het laatste deel van bovenstaand verhaal "architectuur" met bronvermelding in mijn boek over archtrctuurstijle in Almelo, als slotwoord willen gebruiken. Heeft Sabine hier bezwaar tegen? Met vriendelijke groet, Tim Blom, Almelo.
Vorig bericht is verzonden door Tim Blom timblom87@planet.nl Dank voor uw reactie