Elektriciteit in elk huis: het is mogelijk dankzij transformatorhuisjes. Hoewel de ietwat mysterieuze huisjes vaak over het hoofd worden gezien, is er van alles over te vertellen. Sommige zijn zelfs aangewezen als gemeentelijk of rijksmonument. Eén ding hebben alle trafohuisjes gemeen; de stalen deuren met een bliksemflits er op en het woord ‘levensgevaarlijk’. Esther Leenheer neemt ons mee in de wereld van de trafohuisjes.
Start van de electriciteitsvoorziening
De grondlegger van de Nederlandse electriciteitsindustrie was Willem Benjamin Smit uit het Zuid-Hollandse Slikkerveer bij Ridderkerk. Zuid-Holland was in de 19e eeuw de meest geïndustrialiseerde provincie. De levering van electriciteit voor licht en kracht aan bedrijven, maar ook aan particulieren, was van groot belang voor de welvaart en gaf tegelijkertijd status. Zo leverde Smit in 1883 via een verplaatsbare centrale de lichtvoorziening in het Grand Hotel Coomans in Rotterdam. In 1886 begon hij vanuit zijn centrale in Kinderdijk elektriciteit aan bedrijven te leveren, voor onder meer woningen en straatlantaarns. Deze centrale lag op de grens van de gemeenten Nieuw-Lekkerland en Alblasserdam, maar is in 1964 helaas afgebroken.
De Russische oud-zeeofficier A. de Khotinsky startte in 1885 een particuliere centrale aan de Rotterdamse De Boompjes. De diverse gemeenten hadden hun eigen centrales. Het jaar 1895 markeerde het eerste gemeentelijke electriciteitsbedrijf in Rotterdam. In Den Haag staat de oudste nog bestaande van deze centrales, aan het De Constant Rebequeplein 20, als een chateau d’industrie. Het pand is diverse keren in de jaren ’50 en ’60 verbouwd, maar een prominent deel uit 1902-1906 van architect A.A. Schadee met de naam; ‘Electriciteitsfabriek’ is goed bewaard gebleven.
In Dordrecht werd vanaf 28 juli 1910 voor het eerst tot geregelde stroomleverantie over gegaan door het Gemeentelijk Energie Bedrijf, het GEB, ook wel GEBD genaamd. In 1916 gingen de gemeenten Den Haag en Delft de krachten op het gebied van de electriciteitsvoorziening bundelen.
Voortgaande intergemeentelijke samenwerking op provinciaal niveau ontstond later. In 1941 werd er door de gemeenten samen met de provincie de N.V. Electriciteitsbedrijf Zuid-Holland opgericht. Dit was om te komen tot een interprovinciaal koppelnet. Hiermee konden stroomtekorten of andersom over en weer opgevangen worden.
Op dat moment waren de architectonisch meest waardevolle trafohuisjes al gebouwd. In elk geval die, welke het tot de status van gemeentelijk- of rijksmonument hebben gebracht. Bij de electriciteitscentrales hoorden de mysterieuze trafohuisjes, ook wel transformatorhuisjes of electriciteitshuisjes genoemd. Het zijn de stoffelijke omhulsels van de transformatoren; de verdeelpunten van hoog- naar middenspanning, geschikt voor de consument. Het woord transformator, in plaats van 'stroomomzetter' werd trouwens gemunt in 1884 onder wetenschappers in Boedapest.
Vormen van trafohuisjes in Zuid-Holland
Ruwweg is de vormgeving onder te verdelen in die van transformatorzuilen en transformatorhuisjes, al dan niet in dubbele of luxere uitvoeringen als een kleine villa. De trafohuisjes moesten minimaal 3 ½ m meter hoog zijn, dit om de benodigde installaties te herbergen en de ontwikkelde warmte kwijt te kunnen raken.
De eerste Zuid-Hollandse trafo’s hadden de vorm van een ronde plaatijzeren zuil met een kegel- of koepeldak van zink. Deze werden vanaf 1906 tot ca. 1960 in gebruik genomen. In Den Haag en Leiden staan er nog enkele. Een fraaie, mét eveneens bewerkte metalen 'gravenkroon', staat in de hofstad aan het Lange Voorhout 47-49, hoek Hoge Nieuwstraat. Het zijn nostalgische zuilen, die in de afgelopen jaren herplaatst zijn als herinnering, zoals ook die aan het Vrouwenkerkhof in Leiden. Deze hebben een rechte schacht.
Een variant staat in Leiden aan de Langegracht bij nummer 70; deze heeft een bolle vorm aan de onderzijde, als een echte peperbus. Want zo werden deze zuilen namelijk in de volksmond genoemd. Om een idee te hebben van het formaat; ongeveer anderhalve meter was de doorsnede en 4.3 tot 5.6 meter hoog. Er zat ook nog een verdienmodel aan, omdat de ruimte op de zuilen verhuurd werd ten behoeve van het aanplakken van reclame-affiches. Toen de electriciteitsopslag groter moest worden, voldeden de zuilen niet meer. De 'ontzuiling' sloeg toen al een beetje toe.
Stijlen van trafohuisjes
Hoe moesten de trafohuisjes er uit zien, in welke stijl zouden ze gebouwd kunnen worden? Moesten ze aansluiten bij de architectuur van de wijk waarin ze zouden komen staan of juist markant daarvan afwijken? In Zuid-Holland zien we in de eerste decennia van hun bestaan vooral, dat de trafohuisjes opgaan in het (stedelijke) landschap.
Analoog aan de Bund Heimatschutz uit 1904 in Duitsland, werd in 1911 in Nederland de Bond Heemschut opgericht. Het inpassen van industriële bouw (zoals krachtcentrales) in het landschap werd een belangrijk issue gevonden. Zo werd in 1915-1916 een prijsvraag voor de vormgeving van trafohuisjes gehouden; het Genootschap Architectura et Amicitiae initieerde dit. De Bond Heemschut verhoogde het prijzengeld.
Een architect uit Den Haag, C.A. Kentie, won de eerste prijs met een ontwerp met een hoger en een lager deel (om het hoogspannings- en het laagspanningsgedeelte in het gebouwtje aan te duiden), als een geseculariseerd zaalkerkje. Dit gebouwtje had een strenge kubistische vorm, maar met expressionistisch siermetselwerk. Dit is niet gerealiseerd. Maar het zette wel de toon voor de vormgeving van de trafohuisjes door heel Nederland.
We zien diverse stijlen. De architectuur volgt, op een enkele uitzondering na, de stijlen die op dat moment in zwang zijn. In meerderheid zijn dit voor de Tweede Wereldoorlog vormen van Nieuwe Haagse School, Amsterdamse School, Delftse School en allerlei elementen van traditionalisme. Naast trafohuisjes met platte daken zijn er ook met schild- tent- en zadeldaken. Hieronder noemen we er enkele in chronologische volgorde.
Een vroege is het trafohuisje aan het Hugo de Grootplein 7 in Delft. Dit gemeentelijke monument is gebouwd rond 1915 in de stijl van het rationalisme, denk hierbij aan de Beurs van H.P. Berlage. In de gele zandsteen lagen tussen de baksteen is geometrisch ingekerfde versiering te zien. Het markante gebouwtje voegt zich perfect in het straatbeeld met o.a. prachtige Jugendstilpanden.
Aan de Van Egmondstraat 4 in Katwijk a/d Rijn staat er één uit circa 1920. Dit gebouwtje staat achter een fraai smeedijzeren hekwerk en roept zowel associaties op met een klein kerkje als met een luxueus stalgebouw.
Heel opvallend en zeer afwijkend van de omringende bebouwing is daarentegen het rijksmonument aan de Lekdijk 18 in Ameide. Het is een wit gepleisterd gebouwtje met schijnvoegen uit 1922, stilistisch vertoont het elementen van het neoclassicisme. (afbeelding 6) Het is dat er in het tympaan ‘GEBD’ staat, anders zou je kunnen denken, dat het een mausoleum is. De transformator is geleverd door N.V. Willem Smit & Co transformatorenfabriek.
In Leiden waren dat zeven gemeentelijke monumenten in één klap, gebouwd in de jaren ’20 en ’30 van de twintigste eeuw. Het merendeel kan worden toegeschreven aan G. van der Mark, die als architect toendertijd verbonden was aan de gemeente. Er zijn trafohuisjes in de traditionele vorm met een steil zadeldak en vlechtingen in het metselwerk, zoals aan de Jan van Houtkade en de Lombokstraat. Het pand aan de Lombokstraat staat nu op een pleintje met een jeu-de-boulesbaan. Het lijkt te detoneren tussen de nieuwbouw en de huizen uit 1920; maar iets verderop staat nog een huizenrij met eenzelfde dakhelling en vlechtingen.
Opvallend zijn degene, die in de stijl van de Nieuwe Haagse School gebouwd zijn, met horizontale uitkragende betonnen sierbanden, gelegen aan de Atjehstraat. Dit veelhoekige gebouwtje met plat dak staat op de hoek van het plein van de voormalige lagere school uit 1927, die stilistisch perfect bij elkaar passen.
Aan het Bloklandenplein 17 in Den Haag, in de wijk Marlot, staat een uit 1924 daterend trafohuis in de stijl van de Nieuwe Haagse School van de hand van architect J.J. Hellendoorn. Het gemeentelijke monument heeft expressionistisch gemetselde baksteen en een bovendeel van strak gedecoreerd grindbeton met hierin uitgewerkt de letters; 'GEB' in een kruisvorm. Het staat op het terrein van een kerk uit 1947. Op het plein staan voorname huizen in wat de balansstijl genoemd mag worden; de jaren ’30 stijl die het beste van de traditionele en de zakelijke architectuur verenigt. Een absoluut opvallend trafohuis!
In Wassenaar heeft gemeentearchitect A. Bontenbal enkele trafohuisjes gebouwd in diezelfde tijd, nu gemeentelijke monumenten. We kennen echter niet de architect van het trafohuis aan de Schouwweg 1d. Het is een smal exemplaar met elementen van de Amsterdamse School, met verticaal metselwerk en zwart gesinterde onderdelen. Dit gemeentelijke monument heeft in de hoeken rechts en linksboven reliëftableaus van gele terracotta.
In Leiden, maar ook in gemeenten waar de Leidse fabriek electriciteit aan leverde, zijn kleine reliëfs van rode terracotta geplaatst in de trafohuisjes. Te zien zijn de gekruiste Leidse sleutels als symbool van de stad en/of een tegel met de letters 'SLF' hetgeen staat voor Stedelijke Lichtfabrieken, met daaronder de naam Leiden.
In Katwijk aan Zee treft men één vooroorlogs gemeentelijk monumentaal trafohuisje aan; met hoog dak met overstek en rode shingles, als een klein villaatje passend bij de bebouwing van de woningen op de hoek van de Drieplassenweg en de Kamperfoeliestraat.
Combinaties van functies
Bijzonder zijn de vermengingen van functies en vormen. Aan het Tiendplein in Rotterdam werd in 1926 een trafohuis met een urinoir en klokkentoren gebouwd. Stilistisch gezien verbindt het gebouw expressionistische (denk aan de organische terracotta decoraties bij de dakrand) met kubistische elementen, zoals het eerder genoemde prijswinnende ontwerp.
Het urinoir werd in 1989-1990 vervangen door een bloemenkiosk van het architectenbureau Mecanoo uit Delft. De bloemenwinkel is verdwenen; de wijk die Mecanoo in 1984-1989 daarachter ontwierp bestaat nog wel. De klokkentoren van het trafogebouw staat er nog altijd en gaat als het ware de dialoog aan met de hoektorentjes op de oudere panden in diverse stijlen, waaraan dit plein nog steeds rijk is.
De architect S. de Clerq tekende in 1927 als onderdeel van het Wassenaarse Wavo-park een bijbehorend trafohuis in de strengste variant van de Nieuwe Haagse School. Dit woningbouwcomplex, gebouwd met een halvemaanvormige plattegrond (denk aan Paleis Soestdijk) is te vinden aan de Schouwweg bij 81. Het middendeel bestaat uit de ‘oeconomiecentrale’ oftewel het electriciteitshuis. Het geheel staat op de rijksmonumentenlijst.
In Leiden is de combinatie met urinoir, een rijksmonument uit 1930, nog wel te zien aan het Havenplein. De plattegrond van dit tweelaagse gebouw met plat dak bestaat uit samengestelde ronde elementen, met bijbehorende zwierig gekrulde balustrades en leuningen. Bij het Rotterdamse sluizencomplex 'Parksluizen' aan de Puntegaalstraat 4 maakt een in 1931-1933 gebouwd trafohuis met aanbouw in zakelijk expressionistische stijl onderdeel uit van het geheel. Hier zijn alle vormen rechthoekig en strak, met als speels element de rode geglazuurde daktegels op de flauw hellende schilddaken.
In 1935 werd er bij het museum Boymans van Beuningen een perfect in de stijl bijpassend trafohuis met monumentale vormen in dezelfde natuursteen als het overige bijbehorende straatmeubilair toegepast. Een enkele keer werd een gebouw met een andere functie verbouwd tot trafohuis; dat is gebeurd in Dordrecht aan de Lange Geldersekade 1.
De Dordtse architect A.J. Argelo ontwierp in opdracht van de Dienst Gemeentewerken de brug en het brugwachtershuisje op de Leuvebrug in de traditionele stijl van de Delftse School. Het geheel, ontwerp uit 1932, is gebouwd in 1937. De Dordtse schrijver C. Buddingh gebruikte het huisje in de jaren 1950 als werkruimte en daarna werd het ingericht als trafohuis. Vanwege de lengte van het gebouw, doorlopend tot aan de waterlijn, kan het als 'torenmodel' benoemd worden. Verder dan dat, kan de 'domesticatie', de huiselijke aan- en inpassing van het trafohuis, niet gaan.
In Leiden en Den Haag zijn fraaie voorbeelden van bruggen, waarvan het trafohuis onderdeel uitmaakt van het landhoofd. We noemen hier de met beelden versierde Vaillantbrug aan het Vaillantplein, gerealiseerd in 1938 naar ontwerp van de Dienst Gemeentewerken. Een trap met granieten treden leidt toe op de transformatorbehuizing. Boven de stalen deur bevindt zich metselwerk met een sluitsteen van graniet.
Trafohuisjes na de Tweede Wereldoorlog
In Katwijk aan Zee staat aan de Duindoornlaan 34 T een bijzonder trafohuis uit 1951. Het is met zijn bakstenen plint, betonnen rand en bekleding met vierkante betonnen plaatjes en flauw hellend dak met dakleer een voorbeeld van 'shake-hands' architectuur. Hierbij gaan traditionele- en naoorlogse meer moderne bouwstijlen hand in hand.
Na de Tweede Wereldoorlog werden de trafohuisjes steeds eenvoudiger en sneller op te bouwen. De huisjes konden ook steeds kleiner worden, omdat de leidingen en installaties steeds compacter werden en beter geïsoleerd.
Vanaf 1959 gebeurde dat in de vorm van een betonnen vloer met aluminium wanden. Ze moesten ook sneller gebouwd worden, omdat de vraag naar electriciteit vanaf de jaren 1960 sterk toenam door een steeds groeiend aantal woningen. Sinds 1976 ontstonden de prefab compactcabines van (grind)betonnen platen, compleet met installaties kon zo’n huisje er in één uur staan. De aandacht voor architectonische vormgeving en detaillering was tot het nulpunt gereduceerd.
Ondertussen kwam er wel aandacht voor de oude trafohuisjes en -zuilen. Het Monumenten Inventarisatie Project, dat de rijksoverheid in de jaren 1980-1990 over heel Nederland uitrolde, leidde tot waardering voor de bouwkunst uit de jaren 1850-1940 en dat resulteerde in de aanwijzing van diverse trafohuisjes tot gemeentelijk- en zelfs rijksmonument.
Opsmuk aan trafohuisjes
Elke beweging leidt tot een tegenbeweging. In 1991 vroeg de commissie beeldende vormgeving aan de gemeente Arnhem om eigentijdse trafohuisjes te laten ontwerpen. Dit leidde onder anderen tot ontwerpen van de uit het Zuid-Hollandse Gorinchem afkomstige kunstenaar Peter Struycken. Hij ontwierp samen met architect Carel Weeber trafohuisjes met bijzonder kleurrijke geometrische tegelpatronen. Deze zijn uitgevoerd in 1992 en te zien in de Arnhemse wijk Rijkerswoerd.
De afgelopen jaren is er een democratisering van de kunst aan trafohuisjes te zien. Zo gaven en geven buurtbewoners en (graffiti)kunstenaars kleur aan de openbare ruimte met figuratieve kunst, meestal direct aangebracht op de baksteen. Het eerder genoemde trafohuisje aan de Atjehstraat is beschilderd met aan Indonesië herinnerende scènes van onder meer een vulkanisch landschap, door 'Rasta' in 2010.
Denk ook aan het Leidse trafohuisje op de hoek van de Willem de Zwijgerlaan 36 en de Charlotte de Bourbonhof. Toepasselijk zien we hier een afbeelding van bovengenoemde Willem, de Vader des Vaderlands. Dit schilderwerk dateert uit 2011. De op de rechterzijgevel gememoreerde teksten van Van Oranje zijn nog altijd zeer actueel te noemen.
In Rotterdam staat het op plaatmateriaal geschilderde 'Hans en Grietjehuisje' aan de Rodenrijselaan, hoek Bergselaan, gesigneerd Vera Harmsen. Aan de Wassenaarse Van der Raetlaan hebben I. Klooster en W. Trommels in 2013 een zeer eenvoudig recent trafohuis verfraaid met geschilderde herinneringen aan Vincent van Gogh, die ooit enkele jaren verbleef in deze plaats.
De klokkentoren van het eerder genoemde trafohuis aan het Tiendplein werd in 2015 door het kunstenaarsduo Arno en Iris voorzien van een opengewerkte wereldbol met daarop de tekst 'The world is yours' en natuurlijk '010'. A. Coenen en I. Roskam zijn ook bekend van hun kunstwerk 'The Horn of Plenty' in de Markthal, eveneens in Rotterdam.
Huidige stand van zaken
Momenteel proberen de gemeenten in Zuid-Holland de trafohuisjes weer op een andere manier in te passen. Zo wordt er in Gouda tussen nu en het eerste kwartaal van 2018 een bestaand trafohuisje bij de Collatiebrug aan de Jeruzalemstraat gesloopt, om zo meer zicht te geven op het Joodse poortje en het water daarachter. Het nieuwe trafohuisje komt voorzichtig op afstand te staan en de betonnen huls krijgt een bakstenen omkleding en een plat dak. Je kunt je voorzichtig afvragen of het geen tijd wordt voor nieuw elan en een nieuwe kijk op de vorm van de trafohuisjes in de openbare omgeving.
Het kan namelijk ook anders. Aan de Lammermarkt in Leiden is in april 2017 de grootste parkeergarage van West-Europa geopend. Het is een ontwerp van JHK architecten uit Utrecht. In het ovale entreegebouw van glas bevindt zich in het wit gestreepte gedeelte de deur naar het achterliggende trafohuis. De monumenten in de omgeving weerspiegelen zich in dit entreegebouw, dat met een knipoog wel een 'trafopaleis' mag worden genoemd.
Plaats een reactie
Heb jij een verhaal over de Zuid-Hollandse geschiedenis?
Welk verhaal mag volgens jou niet ontbreken op deze website? Deel je verhaal of tip met de redactie! Lees de voorwaarden en tips voor het schrijven van een verhaal.
Ontvang de laatste verhalen in je mailbox
Wil je op de hoogte gehouden worden van nieuwe publicaties? Abonneer je dan op onze nieuwsbrief!
1 reacties
foto Trafohuisje in de Vaillantbrug, Den Haag. (Foto: Marcella Dorigo) is niet juist .De brug is bij het kruispunt Loosduinsekade Zoutkeetsingel ter controle kijk op Google earth