Naar overzicht

Oostenrijkse watersnoodwoningen in Dubbeldam

Gert van Engelen

Na de Watersnoodramp in 1953 werden aan de Achterweg in Dubbeldam twee Oostenrijkse noodwoningen geplaatst. Dini Buijs-Klootwijk groeide op in Dubbeldam. Het huis van haar familie, aan wat nu de Kildijk heet, was totaal verwoest. Hoewel de noodwoningen nadrukkelijk bedoeld waren voor slachtoffers van de ramp, kreeg de familie geen huis toegewezen. Naar verluidt omdat de woning te luxueus was. Een pijnlijke herinnering. "Wij waren te min", aldus Dini Buijs-Klootwijk. Zou dit echt zo gebeurd zijn en aan wie werden de prachtige woningen dan wel toebedeeld? En hoe kwam de toenmalige gemeente Dubbeldam eigenlijk aan deze houten huizen? Gert van Engelen ging voor de Vereniging Oud-Dordrecht op onderzoek uit.

Dubbeldam was in 1953 niet in inwonertal, maar wel qua grondbezit een grote gemeente. Driekwart van het Eiland van Dordrecht behoorde het nog zelfstandige Dubbeldam toe. Toen in de nacht van 31 januari op 1 februari het woedende water kwam, was het dan ook vooral Dubbeldam dat werd getroffen. Ten zuiden van de Wieldrechtse Zeedijk bijvoorbeeld stroomde alles onbeteugeld over. Dijken en kaden raakten zwaar beschadigd, de spoorlijn naar de Moerdijkbrug, Rijksweg 16 en de oude Rijksstraatweg spoelden grotendeels weg, maar de vernielingen die de stormvloed aanrichtte, waren hoofdzakelijk van materiële aard. In Dubbeldam vielen geen dodelijke slachtoffers (in Dordrecht twee). Burgemeester J.P.M. Beelaerts van Emmichoven rapporteerde dat ruim de helft van het grondgebied onder water heeft gestaan. Van de huizen werden er 9 onherstelbaar verwoest, 16 bleken zwaar beschadigd, 72 licht. 60 Koeien verdronken, 100 varkens, 4 paarden en 2.000 kippen. Ernstige schade liepen landbouwwerktuigen op, verzilting van de grond viel ‘nogal mee’, vooral in Polder De Biesbosch.

Het was in de raadsvergadering van 23 februari dat Beelaerts een eerste voorlopig inzicht gaf in de geleden schade. Op zijn gezag berichtte het Dordrechtsch Nieuwsblad de volgende dag dat niettegenstaande deze verliezen, en ongeacht de nog onschatbare schade de bekommerde Dubbeldammers toch maar liefderijk 405 evacués van elders en 81 uit eigen gemeente hadden opgenomen. Slechts 30 gedupeerden hoefden naar een andere gemeente te worden overgebracht. Voor hen was blijkbaar in het eigen Dubbeldam even geen plek. Bezorgd informeerden raadsleden op deze eerste vergadering na de nationale ramp of alle Dubbeldamse gezinnen, die hun woning waren kwijtgeraakt, inmiddels onderdak hadden gekregen. De burgemeester kon bevestigend antwoorden. Volgens de krant merkte hij daarna nog op dat hij waarschijnlijk twee woningen uit Zweden zou kunnen krijgen, zodat hij de twee gezinnen die minder goed behuisd waren, binnenkort zou kunnen helpen. Dit klonk allemaal prima, zal de raad opgelucht geconcludeerd hebben.

Stapels hout

Op 7 april kwamen de Zweedse woningen opnieuw ter sprake in de raadsvergadering. B en W waren behoorlijk gevorderd met de voorbereidingen: zij stelden de raad voor een perceel grond aan de Achterweg aan te kopen, groot 1.150 m², om daarop de twee woningen te bouwen. De grond was nog eigendom van jonkheer H.H. van de Wall Repelaer; een grondprijs van fl. 5.750 achtte het college redelijk.

Beelaerts lichtte toe hoe Dubbeldam aan deze woningen was gekomen. Kort na de ramp woonde hij een vergadering bij met de hoofdingenieur-directeur van de Wederopbouw en de Volkshuisvesting in de provincie Zuid-Holland. Deze ‘supervisor’ G.F.E. Kiers, zo valt te lezen in de raadsnotulen, zei dat hij dertien Zweedse woningen ter beschikking had. Waarop Beelaerts direct te kennen heeft gegeven er graag twee te willen hebben. Enige weken later ontving hij een machtiging die hem het recht gaf om twee woningen af te nemen, woningen die nu ineens als ‘Oostenrijks’ werden aangeduid. Het materiaal voor deze huizen lag opgeslagen in een loods in Nijmegen: ‘twee enorme stapels hout’, met alle benodigdheden. Beelaerts, de gemeentearchitect en een deskundige waren er al wezen kijken. Beelaerts was bovendien in Wageningen geweest, waar al zulke opgebouwde woningen stonden. Hij vond ze in alle opzichten aanvaardbaar voor Dubbeldam, maar ze vroegen wel een bijzondere omgeving. In de Hoofd-, Dubbel-, of Schoolstraat zouden ze niet passen, vandaar dat B en W het oog hadden laten vallen op de Achterweg. De kosten van de bouw zouden geheel uit de huuropbrengst moeten worden bestreden, daar het Rijk hierin geen bijdrage verleent, aldus de notulen. De huur zou vermoedelijk fl. 520 gulden per jaar bedragen.

Oorlog

Dat als reactie op de Watersnoodramp in tal van vooral Zeeuwse gemeenten honderden noodwoningen werden neergezet, afkomstig uit en cadeau gedaan door Scandinavië, is gemeenzaam bekend. Maar de Oostenrijkse woningen hebben feitelijk niets met deze ramphulp te maken. Zij horen eerder gelieerd te worden aan de Tweede Wereldoorlog. Dit weten niet zoveel mensen en hierover bestaat tot in deze tijd verwarring. In zijn rubriek Dordt Eigen-aardig in AD De Dordtenaar bijvoorbeeld schreef Jaap Bouman vorig jaar nog dat de woningen aan de Achterweg Oostenrijkse bouwpakketten zijn, geschonken door Zweden.

Het Nationaal Rampenfonds bracht in 1958 verslag uit van zijn vele verrichtingen na de watersnood, in de vorm van een boek dat Max Dendermonde schreef met als titel Het water tot de lippen. Het ‘huizenplan’ komt hierin ook ter sprake, alhoewel het strikt genomen geen zaak was van het fonds: het viel onder het Nederlandse Rode Kruis. Desondanks zette Dendermonde gedetailleerd uiteen wat het plan inhield en waar het toe leidde. Prefabhuizen, pasklaar gemaakte houten huizen op een bakstenen fundering, waren in het vochtige Nederland geen gemeengoed, in tegenstelling tot het buitenland. Daar vormden ze een ‘bloeiende industrie’. Na de Ramp werd evenwel geoordeeld dat deze semipermanente woningen, die in flinke aantallen onmiddellijk leverbaar waren, een mooie oplossing boden voor het grote probleem van de wederopbouw in de verwoeste streken. De oude bezwaren tegen prefab werden opzij geschoven.

Het Zweedse Rode Kruis verklaarde zich bereid voor enkele honderden huizen te zorgen: 326 Noorse, 13 Finse en ongeveer 40 Deense. In Scandinavië bevond zich immers een omvangrijke industrie van prefabs. De woningen werden toegewezen via het Nederlandse Rode Kruis, dat zich daarbij liet adviseren door de burgemeesters der betrokken gemeenten.

Scriptie

Oostenrijkse woningen, zo is te lezen op een speciale Wikipedia-pagina, maar ook in de scriptie van TU-Delftstudent Coen van Benthum, zijn noodwoningen die na de oorlog in Nederland verrezen, vooral in de periode 1946-1948. De woningen, heeft Van Benthum uitgezocht, werden als compleet bouwpakket gemaakt door de firma Thermobau GmbH in Wenen, en geïmporteerd door het Nederlandse bedrijf Thermobouw. Van Benthum: Oostenrijk kampte na de oorlog met een groot voedseltekort en verkocht veel woningen in ‘natura’. Zaden, gedroogde groenten en visconserven werden als betaalmiddel ingezet.

De pakketten kwamen per trein aan, in twee goederenwagons per woning, en werden ter plaatse door aannemers gemonteerd. Ze konden zeer snel worden opgebouwd, in een paar dagen, aldus Wikipedia. De huizen staan verspreid door heel Nederland. Bertus Douma, die zelf sinds 2003 zo’n woning bezit in Leeuwarden, heeft een website gemaakt, waarop de tientallen locaties te vinden zijn. De Dubbeldamse exemplaren ontbreken hier overigens volledig. Douma kent ze zelfs niet eens, verklaart hij desgevraagd.

Van Benthum meldt dat de Oostenrijkse woningen zich kenmerken door de in hout opgetrokken bouwmassa, die staat op een bakstenen plint en een betonnen fundering. Hun uiterlijk is sober en zakelijk. De gevelbeplanking is verticaal geplaatst op de begane grond, horizontaal op de verdieping. Hij heeft berekend dat er tot in 1948 zo’n 800 stuks hun weg naar de provincies hebben gevonden. Nederland gaf zich schoorvoetend over aan houtbouw.

Programmamaakster en researcher Janny M.C. Lock uit Raamsdonksveer bevestigt de bevindingen van Van Benthum: de Oostenrijkse woningen stonden niet onder curatele van het Rode Kruis. Janny Lock heeft een grondige studie gemaakt van de buitenlandse geschenkwoningen en er onder andere over gepubliceerd in de Kroniek van het Land van de zeemeermin, het historisch tijdschrift over Schouwen-Duiveland. Zij noemt de Oostenrijkse woningen een valkuil. Rond deze woningen worden twee geschiedkundige ontwikkelingen (de naoorlogse wederopbouw en de Watersnoodramp) dikwijls door elkaar gehaald.

De Oostenrijkse woningen waren inderdaad een ruilobject. Ze werden geruild voor witte kool, om er Sauerkraut van te maken. Maar Nederlanders woonden niet graag in zo’n houten huis. Dat was een teken van armoede. Sommige woningen lagen dan ook al jaren opgeslagen bij de Centrale Tuinbouwveilingen. Om het grof te zeggen: na de watersnoodramp kon deze organisatie de huizen met goed fatsoen kwijt ten bate van de watersnoodslachtoffers, ontdekte Lock in de archieven.

Gedupeerden

Oostenrijks of Zweeds van afkomst – de twee woningen aan de Achterweg werden uitdrukkelijk opgevat als een geschenk van het Rampenfonds. Zoals het Dordrechtsch Nieuwsblad berichtte: Deze woningen zijn ter beschikking van het Rampenfonds gesteld. Daar het Rampenfonds zich niet met huizen bemoeit, distribueert het Ministerie van Wederopbouw ze aan de gemeenten, die daaraan behoefte hebben. Maar zou Dubbeldam ze vervolgens nu ook aan behoeftigen gunnen, aan slachtoffers van de Ramp, zoals overal elders in Nederland gebeurde? Daarover ontstond in de raadsvergadering meteen al gedoe. Het raadslid Jas hamerde er, blijkens de raadsnotulen, op dat de woningen in de eerste plaats bestemd dienen te worden voor de mensen, die hun woning verloren hebben. Waarop burgemeester Beelaerts antwoordde dat het hem bekend is welke persoon door de heer Jas wordt bedoeld. Doch spreker heeft het oog gehad op twee andere slachtoffers, waarvoor deze woningen evenwel totaal ongeschikt blijken te zijn. Een oplossing voor deze gedupeerden is reeds gevonden.

Ook de overige gedupeerden blijken reeds onderdak te hebben verkregen. Dit is een beetje een mystificerende uitspraak. Er wordt over personen gesproken zonder dat deze worden genoemd, en spreker is: Beelaerts. Maar de burgemeester zegt hier in wezen dat alle Dubbeldammers die door de Ramp woningloos zijn geraakt, al geholpen zijn. Er volgt in de raad nog enige discussie. Raadslid Van der Stigchel zegt bang te zijn dat de Achterweg er met de Oostenrijkse woningen niet mooier op zal worden. Raadslid Van de Graaf vraagt zich af of er wel huurders zullen zijn voor de woningen en of er soms van deze twee woningen geen vier te maken zijn. Zulks is onmogelijk, zegt Beelaerts. Hij rondt af en vraagt de raad om een beslissing. De notulen: Wil de raad deze woningen laten schieten of accepteren en daarmee een paar gezinnen helpen? De voorzitter vindt het niet juist, dit buitenkansje aan de gemeente te laten voorbijgaan. Hij zegt ook nog zich voor te kunnen stellen dat de eventuele meerdere huuropbrengst teruggestort wordt in het Rampenfonds. Met algemene stemmen wordt het voorstel daarna aangenomen.

Monster

De familie Klootwijk had in de rampnacht het eigen woonhuis al uit voorzorg verlaten, en achteraf gezien is dat ook verstandig geweest. De Klootwijken woonden achter de dijk die pal langs de Dordtsche Kil lag, op het adres Oude en Nieuwe Beerpolder 2 (nu Kildijk geheten). In die februarinacht ontpopte die rivier zich, opgejaagd door een noordwesterstorm, als een razend monster, dat beukte op de dijk. Uiteindelijk zou de dijk het ook begeven. Vader Arie Klootwijk (1912), moeder Cornelia van Tilborgh (1914) en hun twee kinderen Piet (1937) en Dini (1943) durfden niet in hun schamele woning te blijven. Ongerust liepen ze in die ziedende storm naar de boerderij van H. Kaijen, een eind landinwaarts aan de Rijksstraatweg 32. Daar zaten ze enkele dagen op zolder. De volgende dag vroegen onwetende omstanders zich af of de familie Klootwijk nog leefde: hun huisje was totaal verwoest, alleen ruïneuze muren stonden nog wankel overeind. Dini, ontredderd: “Er was helemaal geen huis meer. ’t Lag plat.”

Arie Klootwijk werkte op het watergemaal dat naast de woning stond, als machinist en opzichter. Zijn baas, rentmeester I. Overwater, schreef op 14 maart 1953 een briefje aan het gemeentebestuur van Dubbeldam. Het zal u niet onbekend zijn, deelde hij daarin mee, dat in de Nieuwe Beerpolder een huis verwoest is. Daarmee bedoelde hij het onderkomen van de familie Klootwijk. Overwater berichtte dat het de bedoeling is aldaar 1 woning te herbouwen. Hij zou het zeer op prijs stellen als de gemeente daaraan zou meewerken. Op 9 april kreeg Overwater bericht van B en W dat een plan tot herbouw kan worden ingediend.

De herbouw van hun woning vlotte niet zo. Intussen vestigden de Klootwijken hun hoop op de houten noodwoningen aan de Achterweg. Ze hoorden ervan en redeneerden hoopvol dat zij daar toch wel konden intrekken. Zij waren immers echte slachtoffers én waren woningloos. Ze vonden dat ze recht hadden op zo’n houten woning, die wat Dini betreft ook wel direct naast het gemaal had mogen komen. Hun hoop vervloog snel. Dini, 62 jaar later: “Mijn ouders hebben gevraagd of ze voor een van die woningen in aanmerking konden komen. Maar ze kregen te horen dat die huizen veel te luxueus voor hen waren. Mijn ouders waren gewone arbeiders; mijn ouders waren te min. En toen kwamen er mensen van de gemeente in te wonen.”

Boos

Zes decennia zijn al verstreken, maar Dini Buijs-Klootwijk, inmiddels wonend te Soest, is onverminderd boos. Ze vindt het “een grote onrechtvaardigheid” dat haar ouders zijn afgewezen voor een woning, die “nota bene voor gedupeerden was bedoeld”.

Toen het Stadsarchief begin 2003 in het Energiehuis de tentoonstelling 33.000 ZandZakken hield, kwamen de herinneringen en de boosheid weer terug. In het bezoekersboek schreef Dini Buijs verontwaardigd dat de Oostenrijkse huizen naar beter gesitueerden waren gegaan; haar ouders waren gepasseerd. Ze zag op die expositie ook een foto van het ouderlijk huis op de Kildijk, een foto waarvan ze het bestaan niet kende, tot dan. Archiefbibliothecaris Jan Alleblas heeft haar toen een exemplaar toegestuurd. “Daar was ik erg blij mee.” De herkomst van deze zeldzame krantenillustratie is niet vastgesteld. Inmiddels is er alweer een decennium voorbij. Maar de Oostenrijkse woning zit Dini Buijs, hoewel haar ouders ondertussen zijn overleden, nog altijd dwars. Ik kwam haar op het spoor toen ik, als medeauteur van Aan de rand van de ramp,3 naspeuringen deed naar de Dubbeldamse houtbouw aan de Achterweg. Zij bevestigde meteen dat het haar nog onveranderd hoog zit dat haar ouders de houten woning niet is gegund, sowieso heeft de Watersnoodramp grote indruk op haar gemaakt. “Ik heb er nog lang last van gehad.”

Dini Buijs vertelde dat het gezin Klootwijk, dat zich in 1956 uitbreidde met dochter Sjani, bij gebrek aan een huis noodgedwongen steeds is verkast – een tijdje heeft rondgezworven. “We hebben eerst bij vrienden van m’n ouders in Dordrecht op kamers gewoond. Hoe lang weet ik niet meer. Een paar maanden?” Volgens woonkaarten was het adres Koldeweystraat 6, en verbleef de familie er van 14 februari tot 19 juni. Daarna betrok het gezin een woning aan de Wieldrechtse Zeedijk 58, op de Tweede Tol. Dit duurde een jaar. Toen eenmaal hun nieuwe stenen huisje bij het gemaal klaar was, trokken ze daarin, zij het niet voor lang. Nu moest het gemaal zelf verdwijnen. Dini: “Het stond in de weg toen de Dordtsche Kil werd rechtgetrokken en de dijk verhoogd. Het huisje is toen blijven staan. Mijn ouders zijn naar het watergemaal bij de Kop van ’t Land getrokken, in de kom van de Zeedijk, en daar zijn ze gebleven totdat mijn vader 66 werd.” Hun laatste adres werd de Dubbeldamseweg Zuid 229. Arie Klootwijk stierf op 5 januari 1990, zijn vrouw op 21 april 1998. Dini zelf verliet Dordrecht in 1960, op haar 17de, om in Soest opleidingen te volgen, en keerde daar na omzwervingen in Arnhem, Nijmegen en Eelde terug om er haar verdere leven te blijven. Het huisje bij de Kil is onlangs afgebroken; de dijk moest nog breder en steviger.

Gemeentesecretaris

Aan wie kwamen de Oostenrijkse woningen dan wel toe? Dat is eenvoudig na te gaan, aan de hand van woningkaarten. Hendrik Ambrosius Vogel betrad het Oostenrijks blokhuis type E 80, zoals het op de bouwtekeningen is genoemd, op 28 oktober 1954. Hij woonde daarvoor aan de schadevrij gebleven Burgemeester Jaslaan 6 en overleed vrij kort na de verhuizing, op 28 mei 1955. Vogel was bij leven gemeentesecretaris van Dubbeldam. Zijn vrouw, Jaantje A. van der Net, is in de woning gebleven totdat zij verhuisde, op 17 juni 1958. In het aanpalende huis, op nr. 4, het eerste vanaf de Burgemeester Jaslaan, vestigde zich op 1 juni 1954 Jan Pieter Vroom. Zijn beroep was technisch ambtenaar bij het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf Dordrecht. Vroom is in de woning gebleven tot zijn overlijden, op 88-jarige leeftijd, op 1 maart 2008. Zijn vrouw Henriette Vroom-Sanders stierf eerder, in april 2000. Zoon Pieter J. Vroom, wonend aan de Noorderelsweg 12 in Dordrecht, bevestigt dat zijn vader geen watersnoodslachtoffer was. “Hij woonde daarvoor op kamers in Dordrecht, was net in dienst getreden bij het GEB. Hij kwam uit Zaltbommel.” Waarom uitgerekend Vroom de woning toegewezen kreeg, weet de zoon niet, en kan hij ook niet meer navragen. Maar hij denkt dat de mensen die tijdelijk dakloos waren door de Ramp, tegen de tijd dat de woningen overeind stonden, “allemaal onder de pannen waren”.

De woning van J.P. Vroom is na zijn dood door de gemeente Dordrecht, die Dubbeldam inmiddels had ingelijfd, via haar Vastgoedbedrijf te koop aangeboden, tegen een geschatte marktwaarde van € 450.000. In het voorstel daartoe van B en W werd de woning een donatie watersnoodramp genoemd; in AD De Dordtenaar, die op 25 augustus een bericht wijdde aan de verkoop, zelfs een paradijselijke watersnoodwoning. De twee houten chalets werden in 1953 geschonken door Oostenrijk aan Dordrecht voor slachtoffers van de Watersnoodramp, wist de krant.

Notabelen

Elders in Nederland komen de naoorlogse Oostenrijkse woningen nog veelvuldig voor. Volgens Wikipedia zijn ze veelal zeer karakteristiek gesitueerd: op ruime kavels en royaal omgeven door groen. Landschappelijk vormen ze een aanwinst. Vaak waren de woningen bedoeld voor gemeentelijke notabelen, oud-verzetsstrijders (of nabestaanden daarvan) of andere voor die gemeente belanghebbende lieden. Elke woning kent daardoor haar eigen verhaal, besluit Wikipedia.

Over de auteur

Gert van Engelen is zelfstandig journalist. Hij was 20 jaar verbonden aan Het Vrije Volk als editie-, eind- en buitenlandredacteur. In 2003 schreef hij samen met Frits Baarda en Wim van Wijk het boek Aan de rand van de ramp, dat de gebeurtenissen tijdens de Watersnoodramp op het Eiland van Dordrecht chronologisch en met interviews in kaart bracht.

0 reacties

Plaats een reactie

Verzenden

Ontdek meer

Heb jij een verhaal over de Zuid-Hollandse geschiedenis?

Welk verhaal mag volgens jou niet ontbreken op deze website? Deel je verhaal of tip met de redactie! Lees de voorwaarden en tips voor het schrijven van een verhaal.

Ontvang de laatste verhalen in je mailbox

Wil je op de hoogte gehouden worden van nieuwe publicaties? Abonneer je dan op onze nieuwsbrief!

Deze website maakt gebruik van geanonimiseerde cookies om jouw gebruikservaring te optimaliseren en voor de analyse van onze website. Deze cookies kun je niet uitzetten. Bij het tonen en afspelen van YouTube video's worden cookies van derden geplaatst. Deze cookies van derden kun je wel uitzetten. Klik op "Akkoord" als je akkoord gaat met dit gebruik van cookies, klik op "Aanpassen" voor meer informatie en om zelf te bepalen welke cookies deze website plaatst.

Deze website maakt gebruik van geanonimiseerde cookies om jouw gebruikservaring te optimaliseren en voor de analyse van onze website. Deze cookies kun je niet uitzetten. Bij het tonen en afspelen van YouTube video's worden cookies van derden geplaatst. Deze cookies van derden kun je wel uitzetten. Klik op "Akkoord" als je akkoord gaat met dit gebruik van cookies, klik op "Aanpassen" voor meer informatie en om zelf te bepalen welke cookies deze website plaatst.