De zeventiende eeuw, door sommigen de Gouden Eeuw genoemd, is zonder twijfel één van de meest welvarende periodes uit de Nederlandse geschiedenis. De grootschalige handel liet de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden floreren. Er ontstond een nieuwe, welvarende klasse in de samenleving: de burgerij. In tegenstelling tot de adel kozen deze rijke kooplieden ervoor om ín de steden te wonen. Zij bouwden niet alleen prachtige woonhuizen, maar gaven ook opdracht tot de bouw van imposante openbare gebouwen. De beste architecten en duurste materialen: alles werd uit de kast getrokken om ‘hun’ stad tot de mooiste van Holland, of misschien wel de wereld, te maken.
De Hollandse stad in de zeventiende eeuw
In de zeventiende eeuw maken de Hollandse steden een ware transformatie door. Dit heeft deels te maken met de opdrachtgevers van bouwwerken. Van oudsher had de adel het voor het zeggen en zij woonden op landgoederen buiten de stad. In de zeventiende eeuw echter maakt de burgerij, rijk geworden van de handel, de dienst uit. Deze nieuwe elite woont in herenhuizen en grachtenpanden bínnen de stadsmuren, waar de handel zich tenslotte ook afspeelt. Zij brengen hun zomers wel graag op een ‘buiten’ door, want de adellijke lifestyle had zijn charmes nog niet verloren.
De groei van de steden leidt tot het ontstaan van nieuwe types gebouwen. Waar een gebouw vroeger nog meerdere functies had, krijgen ze nu elk een eigen taak. Zo verschijnen er aparte bouwwerken voor bijvoorbeeld handel, bestuur en sociale zaken. De financiële middelen zijn ruim voorhanden, dus de beste architecten worden aan het werk gezet om deze gebouwen te verheffen tot ware kunstwerken.
De grote stedelijke trots blijkt ook uit de vele stadsbeschrijvingen uit die tijd, waarin stadsbesturen vol lof vertellen over de belangrijkste gebouwen in hun stad. Deze beschrijvingen werden speciaal uitgegeven om het imago van hun stad op te bouwen en de stad te promoten. In dit artikel nemen we je mee langs enkele parels van de zeventiende eeuw. Deze zijn grofweg onder te verdelen in vier categorieën: bestuurlijke gebouwen, militaire gebouwen, liefdadigheidsgebouwen en handelsgebouwen.
Bestuurlijke gebouwen
In de zeventiende eeuw bestond het bestuur van een stad uit meerdere burgemeesters, de vroedschap, de schout en zijn schepenen. De vroedschap was een groep regenten die zich met name bezig hield met de economische ontwikkeling van de stad. De schepenen met de schout als voorzitter vormden de stedelijke rechtbank. Typische stedelijke gebouwen uit die tijd zijn het stadhuis, het waterschapshuis en het tuchthuis.
Stadhuis
Een stadhuis was oorspronkelijk toebehouden aan een plaats die ook daadwerkelijk stadsrechten had. Andere plaatsen hadden strikt genomen een raadhuis. In het stadhuis kon ook de rechtbank ondergebracht zijn. In dat geval bevond zich er een vierschaar: een open hal waar recht gesproken werd, zodat het gewone volk het vonnis kon horen.
Het gebouw waar het bestuur van de stad zetelde, was het symbool van het centrale gezag en moest dus representatief zijn. In tal van Hollandse steden zijn in de zeventiende eeuw dan ook prachtige stadhuizen gebouwd, als uiting van het economische succes van de stad. Een mooi voorbeeld hiervan is het raadhuis van Middelharnis op Goeree-Overflakkee. Dit wordt in 1639 gebouwd naar ontwerp van de Leidse architect Arent van ’s-Gravesande. Opvallend zijn de drie gebeeldhouwde beelden op de gevel, die gerechtigheid, liefde en voorzichtigheid symboliseren.
Sterarchitect van ‘s-Gravesande
Arent van ‘s-Gravesande (±1610-1662) was in de zeventiende eeuw één van de meest toonaangevende architecten. Hij liep stage bij bouwmeester Jacob van Campen, die we kennen van het Paleis op de Dam in Amsterdam. In 1638 werd Van ’s-Gravesande benoemd tot stadsarchitect van Leiden, destijds de tweede stad van de Republiek. Hij is verantwoordelijk voor de bouw van alle openbare gebouwen maar blijft ook voor particulieren ontwerpen. Dat doet hij in de stijl van het Hollands classicisme, een bouwstijl geïnspireerd op Italiaanse neoclassicistische gebouwen die zich kenmerkt door strakheid en regelmaat. Na onenigheden over financiën moet hij in 1655 zijn Leidse functie neerleggen en vestigt hij zich in Middelburg, waar hij in 1662 overlijdt.
Waterschapshuis
Een aparte vorm van bestuur was dat over de waterhuishouding in de regio. Dat werd - en wordt nog steeds - gedaan door de waterschappen, ofwel de hoogheemraadschappen. Ieder hoogheemraadschap had een eigen gebouw waar werd vergaderd en waar de leden konden overnachten. Één van deze waterschapshuizen is het kantoor van het hoogheemraadschap van Schieland: het Schielandshuis in Rotterdam. De hoofdvormen van dit gebouw werden uitgetekend door Pieter Post, als vaste architect van de stadhouder een toonaangevend figuur. Het definitieve ontwerp is van de hand van Jacob Lois. Ook hier zien we dat het belang van het gebouw wordt getoond in een uitbundige versiering van de voorgevel.
Vandaag de dag is het Schielandshuis het enige bewaard gebleven zeventiende eeuw gebouw in de binnenstad van Rotterdam. Na jaren leegstand zullen hier vanaf 2017 verschillende kantoren worden gehuisvest.
Tuchthuis
Tuchthuizen zijn huizen waar veroordeelde mannen of vrouwen te werk gesteld werden. Mannen moesten er hout raspen in het rasphuis, terwijl de vrouwen er garen sponnen in het spinhuis. Aan het zeventiende eeuw tuchthuis in Leiden kunnen we zien dat zelfs aan de bouw van dit soort gebouwen tijd en geld werd besteed. De eerder genoemde Leidse stadsarchitect Arent van ’s-Gravesande werd aan het werk gezet voor het uittekenen van het pand, dat als nieuwe vleugel werd toegevoegd aan het bestaande Gravensteen. In de driehoekige gevelbekroning is het stadswapen van Leiden afgebeeld, vastgehouden door twee leeuwen. Daarboven pronkt een beeld van Vrouwe Justitia, wat de rechtvaardigheid symboliseert.
Militaire gebouwen
Vanwege de oorlog met Spanje verkeerden de steden in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden altijd in de hoogste staat van paraatheid. Dit leidde ertoe dat binnen de stadsmuren veel verschillende gebouwen voor militaire doeleinden werden gebouwd. Voorbeelden zijn het doelengebouw, het kruithuis en natuurlijk de stadspoorten.
Doelengebouw
In de zeventiende eeuw bestond er nog geen politie, en werd de stad bij belegering of brand beschermd door een groep burgers, de zogenoemde schutterij. Om lid te worden, moest je als burger je eigen uitrusting, wapen en uniform betalen. De leden van de schutterij kwamen samen in een zogeheten “doelengebouw”, om te trainen, maar ook om te vergaderen en te feesten.
Elke Hollandse stad van betekenis bezat wel een fraai doelengebouw. In Den Haag is nog altijd dat van het Sint-Sebastiaansgilde te vinden. Het werd in 1636 ontworpen door – opnieuw – Arent van ’s-Gravesande. Het grote gebouw bestaat uit meerdere verdiepingen, met in de driehoekige gevelbekroning schuttersattributen en wapenschilden. Tegenwoordig huist hier het Haags Historisch Museum.
Kruithuis
Voor het opslaan van wapens en kruit werd door stadsbesturen een centrale plek aangewezen. In veel Hollandse steden gebeurde dit in de zeventiende eeuw nog gewoon binnen de stadsmuren, zoals ook in Delft. Na de rampzalige ontploffing van het kruithuis in 1654, waarbij vele doden vielen en een deel van de stad werd weggevaagd, werd besloten dat het nieuwe kruithuis op veilige afstand van de stad moest worden gebouwd.
Architect Pieter Post, die we ook al kennen van de Waag in Leiden en het Schielandshuis in Rotterdam, kreeg de opdracht een nieuw magazijncomplex te ontwerpen. Aan het poortgebouw, dat vanaf de weg gezien kan worden, werd het meeste aandacht besteed. Boven de ingang is het wapen van de Staten-Generaal afgebeeld: een leeuw met zeven pijlen, als symbool voor de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Rondom is een versiering aangebracht in de vorm van kruitvaten, waaraan valt af te lezen dat het om een kruithuis gaat.
Stadspoorten
Al sinds de middeleeuwen werden steden omgeven met een gracht en voorzien van een stadswal om vijanden af te houden. De toegangswegen naar de stad konden afgesloten worden met stadspoorten. Doordat de steden in de zeventiende eeuw een enorme groei doormaakten, werden in veel steden de stadsmuren naar buiten toe uitgebreid, wat eveneens leidde tot de bouw van nieuwe poorten. Deze werden echter niet langer alleen gezien als verdedigingswerk, maar eerder als representatief gebouw dat uiting geeft aan het succes van de stad. De stadspoort is immers het eerste en ook het laatste wat een bezoeker van de stad te zien krijgt.
Deze zeventiende eeuwse stadspoorten zijn doorgaans grote, stenen gebouwen met een verdieping boven de doorgang. In Leiden staan nog twee van deze poorten, namelijk de Zijlpoort (1667) en de Morspoort (1668), beide ontworpen door stadsarchitect Van der Helm. Vooral aan de Zijlpoort valt goed af te lezen dat het stadsbestuur waarde hechtte aan de uitstraling van het gebouw. De poort is door een beeldhouwer rijkelijk gedecoreerd. In natuursteen zijn aan de landzijde het stadswapen, harnassen, helmen en kanonslopen uitgehouwen. Boven de doorgang bevindt zich de kop van Mars, god van de oorlog. Aan de stadszijde zijn attributen van de schutterij, zoals een hoed, trommel en geweren, en de wapenschilden van de vier toen zittende burgemeesters afgebeeld. Medusa, een afschrikwekkende kop die onheil kon afweren, completeert het geheel. Hiermee werd aan elke vreemdeling duidelijk gemaakt: Leiden is niet bang voor oorlog.
Liefdadigheidsgebouwen
In de zeventiende eeuw gaat het de Zuid-Hollandse steden economisch voor de wind. Dit betekent echter niet dat iedereen rijk is. Armoede is aan de orde van de dag. Gelukkig waren er voor de minder bedeelden allerlei sociale voorzieningen, zoals weeshuizen, gasthuizen en armenhuizen. Deze werden gefinancierd door de kerk, de overheid en vooral ook door rijke particulieren. Zij deden dit niet enkel uit liefdadigheid, maar ook om de rust in de stad te bewaren. Bovendien versterkten de voorzieningen het imago van de stad als welvarend en goed georganiseerd. Ook voor verschillende vormen van liefdadigheid werden daarom prestigieuze panden gebouwd. En met succes, want buitenlanders kwamen zelfs speciaal naar de Republiek om de weeshuizen, gasthuizen en hofjes te bewonderen.
Weeshuis
Wezen afkomstig uit rijkere families kwamen terecht in een weeshuis met streng toezicht en een verplicht te volgen opleiding. Dit om te zorgen dat de wezen, ondanks hun slechte start, toch goed terecht zouden komen. Arme wezen kwamen in simpelere instellingen terecht, waar ze geen opleiding kregen maar direct aan het werk gezet werden.
Een voorbeeld hiervan is het Aalmoezeniersweeshuis in Gouda, dat al in 1599 werd gesticht, maar in 1642 een nieuw onderkomen kreeg. Hier werden arme kinderen opgevangen, de rijkere wezen konden terecht in het Heilige Geestweeshuis in de binnenstad. Zoals bij veel andere openbare gebouwen uit de zeventiende eeuw, valt ook hier de oorspronkelijke functie van het pand af te lezen aan het reliëf boven de toegangspoort naar de binnenplaats. Afgebeeld staan twee weeskinderen die het stadswapen vasthouden.
Gasthuis
Gasthuizen kennen hun oorsprong in de middeleeuwen, toen ze opvang verschaften aan arme vreemdelingen. Later werd de doelgroep breder en werd het gasthuis eigenlijk een voorloper van de bejaardentehuizen zoals we die vandaag kennen. Tegen betaling konden oudere en zieke mensen in een gasthuis een kamer krijgen en gebruik maken van gezamenlijke maaltijden.
Het Catharinagasthuis in Gouda vindt zijn oorsprong in de 13de eeuw. In 1665 werd het pand grondig verbouwd en uitgebreid met een regentenhuis in neoclassicistische stijl, met boven de deur het stadswapen. Hier vergaderde het bestuur, de regenten en regentessen. Op de eerste etage van het regentenhuis huisde het chirurgijnengilde. Tegenwoordig is het Museum Gouda in het gasthuis gevestigd
Hofjes
Een hofje is een binnenplaats of –tuin omsloten door een stuk of tien kleine woningen. De bouw werd vrijwel altijd geïnitieerd en gefinancierd door een rijke burger, die zich het lot aantrok van zijn minder bedeelde stadgenoten. Ze werden meestal bewoond door ouderen of alleenstaande vrouwen. Hoewel hofjes vaak verscholen liggen, werden ze soms ook gemarkeerd door een indrukwekkend poortgebouw. Een fraai voorbeeld is het Van Brouchovenhofje (1631) in Leiden. Voor het ontwerp ervan werd niet de minste architect gevraagd: de al vaker genoemde Arent van ’s-Gravesande. In de driehoekige gevelbekroning is het familiewapen van Van Brouchoven aangebracht. Het stichten van een hofje was dus niet alleen barmhartigheid, maar deels ook zelfpromotie.
Handelsgebouwen
Als belangrijkste motor achter de welvaart en groei, is het niet verwonderlijk dat aan handelsgebouwen veel zorg en aandacht werd besteed. Handelsgebouwen zijn in de eerste plaats de stadswagen, maar ook de hallen en huizen waar handel plaatsvond. Vandaag de dag behoren ze tot de imposantste monumenten van de stad.
Waag
Goederen die in de stad verhandeld werden, werden bij binnenkomst gewogen. Zo wist men hoeveel belasting erover betaald moest worden. Regelmatig werd dit gedaan in het lokale stadhuis, maar in de loop van de zeventiende eeuw zien we dat hiervoor een apart gebouw ontstaat, namelijk de waag. Als verlengstuk van het stadsbestuur, had een waag een belangrijke representatieve functie. Kosten noch moeite werden dan ook gespaard bij de bouw van een waag.
Bekende wagen in Zuid-Holland zijn die van Leiden (1659) en Gouda (1667), allebei ontworpen door Pieter Post. De twee gebouwen lijken dan ook erg op elkaar. Zo zijn ze allebei uitgevoerd met een extra verdieping, die in principe helemaal niet nodig was voor het wegen van de goederen, maar puur gebouwd werd om het pand zo groot en indrukwekkend mogelijk te maken. De bovenzalen die hierdoor ontstonden, werden vaak in gebruik gegeven aan gildes om er bijvoorbeeld vergaderingen te houden.
Een andere overeenkomst tussen de beide wagen is het reliëf met beeldhouwwerk boven de ingang. Een grote balans met in de linker schaal de goederen en in de rechter schaal gewichten laten zien dat er in het gebouw goederen worden gewogen. Links noteert een zittende man het gewicht van het product (in het geval van Gouda is dit kaas) en rechts staat prominent een koopman afgebeeld, als uiting van de macht en welvarendheid van de burgerij.
Hallen en huizen
Vanaf de middeleeuwen werden goederen verhandeld in hallen. Aanvankelijk waren dit eenvoudige houten bouwsels, maar in de zeventiende eeuw krijgen deze hallen veel meer aanzien en worden het mooi gedecoreerde, stenen gebouwen.
Sommige steden stonden in binnen- en buitenland bekend om de productie en handel in één product, zoals Leiden met haar laken. Kosten noch moeite werden dan ook gespaard toen er in 1639 een nieuwe lakenhal moest komen. Het enorme gebouw met rijkelijk gedecoreerde gevel is een waar stadspaleis en laat er geen twijfel over bestaan dat dit één van de belangrijkste gebouwen van de stad was.
In Den Haag is zowel het korenhuis als het boterhuis uit de zeventiende eeuw bewaard gebleven, beide gelegen aan de Prinsegracht. Het boterhuis werd ontworpen door Bartholomeus van Bassen. Voor de uitbreiding van het pand in 1681, het Groot Boterhuis, werd architect Jacob Roman ingeschakeld. Zowel Van Bassen als Roman ontwierpen ook voor de koninklijke familie. De gevelstenen laten zien dat hier boter verhandeld werd en tonen het wapen van de stad, de ooievaar.
Bakens in de tijd
De gebouwen voor handels-, militaire, bestuurlijke en sociale functies staan niet op zichzelf. Gezamenlijk vormen zij de geoliede machine van de typisch Hollandse stad van de zeventiende eeuw. Samen met de andere talloze gebouwen uit die tijd herinneren ze ons aan de gloriedagen van de zeventiende eeuw. Na honderden jaren zijn het nog altijd imponerende, mooie panden die zeer bepalend zijn voor het stadsbeeld.
Plaats een reactie
Heb jij een verhaal over de Zuid-Hollandse geschiedenis?
Welk verhaal mag volgens jou niet ontbreken op deze website? Deel je verhaal of tip met de redactie! Lees de voorwaarden en tips voor het schrijven van een verhaal.
Ontvang de laatste verhalen in je mailbox
Wil je op de hoogte gehouden worden van nieuwe publicaties? Abonneer je dan op onze nieuwsbrief!
1 reacties
Ik schrijf op dit moment een stuk over de bouw van het Ambachtshuis in Voorschoten uit 1635. In de ambachtsrekeningen kom ik de term halleback tegen. Werden die stenen destijds gebruikt voor de fundering?