Naar overzicht

Koeien melken aan de gracht

Kees van der Wiel

Delft telde eeuwenlang tientallen stadsboeren binnen de vesten, doorgaans verscholen achter gevels die aan de buitenkant niets deden vermoeden. Bij een telling in 1867 ging het in de binnenstad om 33 veehouders met bij elkaar meer dan 500 koeien. 

In augustus 1876 schreef J.N. van den Berg een kwade brief aan het gemeentebestuur over de stank van de koeien van zijn buurman, melkboer Arie Hoogendam van Vlamingstraat 68. Hoogendam hield daar zomer en winter zes koeien in een schuurtje op zijn binnenplaats. De mest van de beesten verzamelde hij in een schuit voor het huis in de gracht. Bij warm weer was volgens de buurman `s zomers de lucht uit de schuur niet te harden. En het mest rijden door de poort ging ook op zondag door. De boze buurman vroeg de gemeente om in te grijpen en het houden van koeien in de binnenstad te verbieden. Ook uitte hij zijn bedenkingen over het gezondheidsgehalte van de melk van de koeien.

De gezondheidscommissie die op verzoek van B&W ter plaatse een kijkje kwam nemen,  bevestigde ‘dat de mest en het vuile stroo van de beesten een walgelijken stank veroorzaakt’. De ‘zeldzame en zonderlinge wijze waarop aldaar het boerenbedrijf wordt uitgeoefend’ was in hun ogen ‘hoogst onaangenaam voor de buren’.

Als vijftig anderen

De veehouder verdedigde zich dat hij zich bij de berging van de mest keurig aan de voorschriften hield door de stortplaats met een deksel af te dekken. De suggestie dat de melk van zijn koeien bedenkelijk zou zijn voor de gezondheid, vond hij een belediging. Het werd volgens hem ook gelogenstraft doordat de klager en zijn gezin al jaren melk van hem afnamen.

B&W zagen in de klacht dan ook geen reden tot ingrijpen. De ‘hinder die een enkel veehouder veroorzaakt’ kon in hun ogen geen reden zijn ‘wellicht 50 andere veehouders’ in hun broodwinning te duperen door het houden van koeien in de binnenstad met een verordening te verbieden. De raad dacht daar na een uiterst beknopte beraadslaging weinig anders over.

Inderdaad telde Delft tientallen boerenbedrijven vooral aan de oostzijde van de binnenstad, doorgaans verscholen achter gevels die aan de buitenkant niets deden vermoeden. Bij een telling in 1867 ging het in de binnenstad om 33 veehouders met bij elkaar meer dan 500 koeien. Dat aantal was zeker geen record, want de reden voor de telling was een al jaren rondwarende veeziekte waardoor velen gevoelige verliezen hadden geleden. Sommigen van die veehouders had net als Hoogendam slechts een handvol koeien, maar velen hadden er aanzienlijk meer. Zo had veehandelaar Philip Lugtigheid op het Vrouwenrecht maar liefst 96 koeien in diverse stallen, zowel achter zijn huis in de Trompetstraat als op de Nieuwe Langendijk en in de Vlamingstraat. Van Baalen hield op de Molslaan 41 koeien, De Haas op het Rietveld 27, Van Witteloostuyn op de Verwersdijk 22. In 1844, toen zijn vader overleed, stonden daar nog 49 koeien.

In de winter van 1889 telde de binnenstad 512 koeien van 26 veehouders, gemiddeld bijna twintig per veehouder. Bij een veetelling in 1921 was dit aantal inmiddels aardig geslonken. Toen ging het nog om veertien veehouders met 258 koeien.

Niche-markt

Vaak is de vooronderstelling dat die boeren in de stad een restant zouden zijn uit middeleeuwse tijden toen de stad uit het platteland was voortgekomen en nog veel agrariërs binnen de poorten telde. Boerderijen hebben inderdaad tot ongeveer een eeuw geleden altijd deel uitgemaakt van de stadssamenleving, maar de gedachte dat het een langzaam uitstervend verschijnsel was, is niet juist. De stadsboerderij maakte in de tweede helft van de 19e eeuw, toen de stad snel groeide, juist een opmerkelijke opleving door. Veel jonge boerenzoons uit de omgeving trokken destijds naar de stad om in de melk- en veehandel een gokje te wagen en boerden daar goed.

Aan de verkoop van verse melk viel in de stad veel te verdienen. Voor boeren van het platteland was het echter vanwege de slechte wegen en het gebrekkig vervoer een enorm probleem om dagelijks melk te leveren aan de stad, laat staan om dat persoonlijk langs de deuren uit te venten. Op het platteland daarentegen waren voor verse melk nauwelijks consumenten te vinden. Bijna iedereen had daar immers zelf vee. Dus waren de meeste boeren eeuwenlang gedwongen van hun melk op de boerderij boter of kaas te maken, dat ze als beter houdbaar product om de paar weken in de stad te koop konden aanbieden. Boeren die hun vee in de stad hielden of `s zomers lieten grazen op de weidegronden direct buiten de stadspoorten, hadden als melkleverancier een sterke marktpositie.

 

Spoeling

Daar kwam bij dat in Delft goedkoop veevoer in overvloed aanwezig was, in de vorm van industriële afvalproducten als de zogenoemde ‘spoeling’, een wee riekende graandrab die overbleef bij het stoken van jenever of het maken van gist, en uitgeperste ‘koeken’ van de olieslagerijen, zoals Calvé. Ze zorgden ervoor dat de koeien in de wintermaanden goed doorvoed bleven en in de zomer door bijvoeding met weinig weidegrond toekonden. Dat de koeien door de achtergebleven alcohol in de spoeling min of meer permanent beneveld waren, nam men daarbij voor lief.

Niet alleen aan de melk viel te verdienen, maar ook aan het vlees van de koeien die geen melk meer gaven. Niet alleen in de stad, maar ook in het buitenland. In de tweede helft van de 19e eeuw was met name de vraag van Engeland naar slachtvee bijna niet te stillen. Veel gemest vee uit deze streken werd via de markt in Rotterdam naar Londen verscheept.

Ook binnenslands was er levendige handel in rundvee. Stadsboeren hielden doorgaans niet veel kalveren aan van hun melkvee. Het grootbrengen van jongvee kostte veel weidegrond en dat was schaars. Veel voordeliger was het in de praktijk oudere melkkoeien elders, met name uit Friesland, in het voorjaar aan te kopen en deze al melkende vet te mesten (‘afmelken’) en ter vervanging na een of twee jaar nieuwe koeien te kopen. De veemarkten en handelaren als Lugtigheid voeren er wel bij.

Boeren halen spoeling bij de Gistfabriek, omstreeks 1920. (Foto: B&G)

Varkens

Ook varkens werden in de stad volop gehouden. Tussen 1870 en 1900 gaf de gemeente ongeveer  850 keer een vergunning af voor het houden van varkens in de binnenstad. In de meeste gevallen ging het daarbij om Delftenaren die een of twee varkens hielden in een schuurtje achter hun huis. Maar er waren er ook heel wat die meer dan tien varkens hielden. Daar zaten grote megastallen bij. Zo kreeg C. de Wilde in 1884 op het Oosteinde vergunning om 125 varkens tussen de Harmenkokslaan en de Donkerstraat te huisvesten. Zijn collega A.J. van der Heijden had in de Donkerstraat ook een stal voor 80 varkens. Diens zoon mocht later in 1900 achter Rietveld 32 een nieuwe stal beginnen voor maximaal honderd varkens, op voorwaarde dat hij de mest daar niet bewaarde en de pis van zijn varkens tweemaal per week afvoerde. Mochten de buren klagen over het niet nakomen van deze voorwaarden dan zou de vergunning worden ingetrokken. Elders op het Rietveld had C. Struijk ook een bedrijf met 80 varkens. In de Doelenstraat hield weduwe Schoneveld achter nummer 34 veertig biggetjes. De spoeling maakte ook hier de vele varkens vet.

Kloosterboerderijen

Hoewel de stadsboerderijen in de 19e eeuw een opleving beleefden was het verschijnsel al zo oud als de stad zelf. Veel kloosters, en ook bijvoorbeeld het Gasthuis, hadden in de middeleeuwen een eigen boerderij op hun terrein in de stad. Op de kaart van de stadsbrand van 1536 zijn ze nog te herkennen, voor zover niet verbrand. Na de opheffing van de kloosters na de Reformatie werden ze vaak aan particuliere boeren verkocht. Zo kocht in 1580 Willem Pietersz het ‘molckerhuys ende bouhuys mette molen (karnmolen), barch (hooiberg) en ’t paerdenhuys’ van het voormalige Annaconvent aan de Geerweg en Gerrit Huijgensz van ’t Schie het ‘bouhuys’(boerderij) met karnmolen, schuur en ‘barg’ van het opgeheven Agnietenklooster aan de Gasthuislaan.

Schoon en vuil Delft

Aan de biergrachten waren boerenbedrijven echter niet welkom, ook al vond het restproduct ‘bostel’ van de brouwerijen bij de boeren even gretig aftrek als later de vergelijkbare ‘spoeling’. Voor brouwers had het zelf houden van varkens zeer lucratief kunnen zijn, maar de middeleeuwse keuren (verordeningen) verbanden het houden van varkens naar het oostelijk deel van de stad om het water in de grachten met de brouwerijen schoon te houden. Hetzelfde gold voor andere vervuilende bedrijfstakken, zoals de textiel en de leerlooierijen. Zo was er eeuwenlang een schoon en een vuil Delft binnen de stadswallen (dat tevens opvallend samenviel met de rijkere en armere delen van de stad). In de laag gelegen oostelijke grachten voeren wekelijks de mestschuiten af en aan (op den duur met vergunning). Die stadsmest vond gretig aftrek bij de tuinders in de omgeving.

Jan Tapperenpoort

Hooibergen waren echter na de grote stadsbrand in de stad niet meer gewenst vanwege het brandgevaar. Ze werden dan ook verboden. Boeren dienden hun hooi voortaan op zolders op te slaan. Dat was een van de redenen waarom de aanblik van de boerderijen in de stad sterk ging verschillen van die daarbuiten. In een poort aan de oostzijde van het Oosteinde, vlakbij de Oostpoort, zaten omstreeks 1600 drie boeren op een kluitje. Twee daarvan werden in 1607 aangeschreven hun hooibergen op te ruimen. Onder leiding van Jan Tapper sloten de boeren met een tweetal aannemers in herberg De Prins een overeenkomst om de steeg, nu de zuidelijke ingang van `t Carto, te renoveren. Niet alleen moesten ze hooizolders bouwen, maar tegelijk besloten ze tevens de poort met paard en wagen beter toegankelijk te maken. Boer Claes Jacobsz mocht verder het gangetje naast zijn huis gebruiken voor een ‘boen- of morshuiske’ om zijn melkemmers te spoelen. Sinds deze onderhandelingen ging de poort door het leven als de Jan Tapperenpoort.

In 1653 werden van één van de boeren in deze poort 19 koeien en een paard openbaar verkocht op een boelhuis. De bedrijfsinventaris bestond verder uit 16 melkmouwen (schalen), zes melkemmers, drie melkketels, een roomstaar, twee karntoestellen, boterkinnetjes, kaaspersen en een kaastobbe.

Zo zijn uit de 17e eeuw in de archieven nog veel meer bedrijfsinventarissen van boeren te vinden. In 1704 komen we op de Nieuwe Langendijk veehouder Jacob van den Acker tegen die leed aan een ‘melancholijcke of mistroostige sieckte, daar door sijn gesicht soo wonderlijck was gestelt als van een sinneloosch mensch’, aldus een verklaring van enkele bekenden van hem bij de notaris. Onder hen was de 50-jarige collega-boer Joris van der Arent, die op verzoek van Jacobs vrouw samen met hem in het veld de koeien ging melken, als zij ‘uit was om melk te verkopen’. De depressieve boer heeft het overigens niet lang meer gemaakt. Kort daarna bleek hij overleden.

Einde

Honderd jaar geleden kregen de boeren in de stad het moeilijk. De komst van de zuivelfabrieken, de vrachtwagen en de koeling slechtten voor het platteland de barrières naar de stad. De melk stroomde nu in overvloed de stad binnen. Het voordeel van een vestiging in de stad direct naast de consument werd gaandeweg voor de boer steeds meer een nadeel, te meer daar de weidegronden door uitbreiding van de stad steeds verder weg kwamen te liggen.

Melkfabrieken schoven zich tussen de veehouder en de consument: de ‘melkboer’ was niet langer een boer die langs de deuren kwam, maar een detailhandelaar die zijn melk (voortaan in flessen) bij de fabriek haalde. Aan het slijten van verse melk in de stad kwam formeel een einde toen de bezetter in 1942 de handel in (ongesteriliseerde of ongepasteuriseerde) melk direct van de koe om gezondheidsredenen verbood. Deze daad van de bezetter was overigens niet veel meer dan de formele afronding van een ontwikkeling die toen al ruim dertig jaar niet meer te keren viel.

De laatste stadsboer in de Delfste binnenstad sloot in 1978 zijn bedrijf aan het Rietveld. Tot die tijd had hij iedere morgen zijn melkbussen aan het einde van de gracht op de brug gezet, waar de melkfabriek ze kwam ophalen. Zijn hoofdnering was echter vooral nog de veehandel. De verplichting om te investeren in een grote melktank deed hem uiteindelijk besluiten ermee op te houden.

Maar daarmee was hij overigens niet echt de laatste. Nog steeds is even buiten de oude stadswallen aan de Nieuwe Plantage, vlak onder de brug waarover de Haagse tram de stad binnenkomt, een stadsboer actief. ’s Winters staan daar een 15-tal melkkoeien op stal. Ieder voorjaar verhuizen ze 20 minuten rijden naar een weiland buiten de stad aan de Schie.

 

Dit artikel is eerder gepubliceerd in het blad 'Delf', zomer 2015.

Over de auteur

Kees van der Wiel is freelance historicus, met specialisaties in landbouw- en huizengeschiedenis. Hij is coördinator van het onderzoeksproject en de website AchterdegevelsvanDelft.nl en auteur van onder meer “Leidse wevershuisjes, het wisselende lot van 17e eeuwse Leidse arbeiderswoningen”.

0 reacties

Plaats een reactie

Verzenden

Ontdek meer

Heb jij een verhaal over de Zuid-Hollandse geschiedenis?

Welk verhaal mag volgens jou niet ontbreken op deze website? Deel je verhaal of tip met de redactie! Lees de voorwaarden en tips voor het schrijven van een verhaal.

Ontvang de laatste verhalen in je mailbox

Wil je op de hoogte gehouden worden van nieuwe publicaties? Abonneer je dan op onze nieuwsbrief!

Deze website maakt gebruik van geanonimiseerde cookies om jouw gebruikservaring te optimaliseren en voor de analyse van onze website. Deze cookies kun je niet uitzetten. Bij het tonen en afspelen van YouTube video's worden cookies van derden geplaatst. Deze cookies van derden kun je wel uitzetten. Klik op "Akkoord" als je akkoord gaat met dit gebruik van cookies, klik op "Aanpassen" voor meer informatie en om zelf te bepalen welke cookies deze website plaatst.

Deze website maakt gebruik van geanonimiseerde cookies om jouw gebruikservaring te optimaliseren en voor de analyse van onze website. Deze cookies kun je niet uitzetten. Bij het tonen en afspelen van YouTube video's worden cookies van derden geplaatst. Deze cookies van derden kun je wel uitzetten. Klik op "Akkoord" als je akkoord gaat met dit gebruik van cookies, klik op "Aanpassen" voor meer informatie en om zelf te bepalen welke cookies deze website plaatst.