Naar overzicht

Huis, tuin en kolonie: de koloniale aspecten van landgoederen en buitenplaatsen

Camilla de Koning
— 1 reacties

Naast rijk ingerichte stadshuizen bezat een deel van de Hollandse elite een luxe buitenplaats. Wie zich hierin verdiept ziet dat de Hollandse buitenplaatsen nauw verbonden zijn met ons koloniale verleden. Denk aan buitens die werden aangelegd met geld dat bij de VOC was verdiend, of op plantages in ‘de West’ met slaafgemaakten. Ook waren op buitens tropische plantencollecties en menagerieën te vinden, met aapjes, vogels en olifanten.

Ambities met een keerzijde

Amsterdam, het jaar 1600. De jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden is nog in oorlog met Spanje, maar Amsterdam is het centrum van de wereldhandel en de economie bloeit. In navolging van de Portugezen en Spanjaarden, die nieuwe handelsroutes hadden ontdekt en daardoor lucratieve handelsmogelijkheden in Azië en Afrika, wilden ook Nederlandse kooplieden voet aan de grond krijgen in deze winstgevende regio’s. De oprichting van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) in 1602 en de West-Indische Compagnie (WIC) in 1621 kunnen worden gezien als het startschot van de koloniale tijd van de Nederlandse Republiek. De compagnieën waren een afspiegeling van wie er gezag hadden in de Republiek in de zeventiende en achttiende eeuw: rijke koopmannen, bestuurders en mannen van adel. Zij waren het die voor een belangrijk deel investeerden in de VOC en WIC en deze ook bestuurden. In de Republiek werden gezaghebbende functies ingevuld op basis van afkomst, niet op basis van geschiktheid. De macht bleef zo in hand van een klein aantal families. 

Toch bood de koloniale expansie ook mogelijkheden aan hen die niet tot deze kleine groep behoorden. De VOC was de eerste organisatie die gebruikmaakte van aandelen. Iedereen kon aandelen in de VOC kopen en meedelen in de winst, ook gewone burgers. De VOC kon zo snel aan startkapitaal komen en opereerde succesvol op de inter-Aziatische handelsmarkt. Denk aan het ruilen van koper uit Japan voor Indiase textiel, om deze textiel vervolgens te ruilen voor Afrikaanse ivoor enzovoort. Het leverde de investeerders, groot en klein, geen windeieren op. Minder fraai waren de gevolgen voor de landen waarop gevaren werd. Rooftochten, slavernij en uitbuiting waren onlosmakelijk onderdeel van het handelssucces. Van de culturen van (hedendaags) Indonesië tot aan Zuid-Amerika waren de gevolgen merkbaar, iets dat niet vergeten mag worden in de geschiedenis van de ‘gouden eeuw’.

Kolonisatie: van expansie en oorlog tot plantages

Het verloop van de kolonisatie kan in drie periodes worden opgedeeld. In de zestiende en zeventiende eeuw stonden expansie en oorlog centraal. De VOC was gericht op het creëren van handelsposten aan de kustgebieden, de WIC concentreerde zich op het veroveren van Spaanse gebieden in Zuid-Amerika en aan de Afrikaanse kust. Nederlandse handelslieden probeerden een plek te veroveren in bestaande handelsnetwerken. 

Begin achttiende eeuw begon de tweede fase: de periode van grootschalige plantages en plantagebouw die tot ongeveer 1863 duurde, het einde van de slavernij. Eind zeventiende eeuw was men onder andere in Suriname gestart met het opzetten van nieuwe plantages. Een uitzondering vormt de vroege plantagebouw in Brazilië. Toen de WIC tussen 1630 en 1654 Brazilië bezette had de organisatie al gepoogd winstgevende plantageteelt op te zetten. De voortdurende strijd om het Braziliaanse grondgebied met Portugal en Spanje en later Engeland, leidde uiteindelijk tot het verlies van deze kolonie.

In de achttiende eeuw verschoof de focus van het koloniseren van kustgebieden naar het exploiteren van de binnenlanden. Om winst te maken met stapelgoederen als koffie, cacao en suiker werden plantages opgezet in Zuid-Amerika en de bezette gebieden in Azië. Zo ontstond de driehoekshandel die we ook kennen als trans-Atlantische handel: goederen uit Europa werden aan de Afrikaanse West- en Zuidkust verhandeld voor slaafgemaakte mensen.

Een handel in slaafgemaakte mensen bestond al vóór de intensieve inmenging van Europese landen, maar op een kleinere schaal en gebaseerd op andere ideeën van slavernij. In West-Afrika werden zij verhandeld op basis van tijdelijke vormen van slavernij, zoals schuldslavernij. Deze vorm van slavernij diende om een schuld terug te betalen. Na het voltooien van het benodigde aantal jaren werk maakte de persoon in kwestie weer deel uit van de vrije samenleving. Naast schuldslavernij bestonden in West- en Zuid-Afrika ook vormen van slavernij die gekoppeld waren aan oorlogen. Oorlogvoerende volken konden gevangenen van de andere partij tijdelijk maar ook levenslang in slavernij houden. Deze vormen van slavernij hadden andere oorzaken en een ander karakter. Door de immense vraag naar slaven aan de kust transformeerde de al bestaande slavenhandel. Handelaren wachtten niet langer op de aanvoer van gevangenen bij conflicten, maar namen het heft in eigen handen en roofden mensen uit zowel conflictueuze als conflict-vrije gebieden. De mensen die het slachtoffer werden van dit systeem werden onder erbarmelijke omstandigheden vervoerd naar de Atlantische kolonies. Er was geen mogelijkheid op terugkeer of het op termijn herwinnen van hun vrijheid. Zij werden verkocht en gebrandmerkt en gedwongen te werken op plantages waarvan de goederen uiteindelijk in Europa met grote winsten werden verhandeld.

Gedurende de achttiende eeuw nam de slavenhandel wereldwijd exponentieel toe. In totaal werden in de trans-Atlantische handel 12 miljoen mensen verhandeld, en werden daarnaast door de VOC in Azië naar schatting tussen de 600.000 en 1 miljoen mensen verhandeld. Het leverde miljoenen guldens aan winst op, die voornamelijk bij de Nederlandse elite belandde. 

Model van het slavenschip De Witte Oliphant, anoniem, 1755, Rijksmuseum Amsterdam

Verplicht verbouwen voor de Europese markt

Halverwege de negentiende eeuw begon de imperialistische fase. In de Aziatische gebieden werd deze ingeleid door de invoering van het Cultuurstelsel door het (inmiddels) Koninkrijk der Nederlanden. De aandacht verschoof nog verder naar het binnenland en richtte zich op de extractie van grondstoffen. De Nederlands-Indische bevolking werd verplicht om 1/5 van hun land te gebruiken voor het verbouwen van producten voor de Europese markt. Als het land niet geschikt was voor gewenste producten als thee en suiker, moesten boeren 66 dagen op het land van het gouvernement werken. Dit systeem werkte uitbuiting en corruptie van zowel de Nederlandse overheersers als inlandse vorsten in de hand. Over het misbruik van het systeem en de uitbuiting van de boeren schreef Multatuli in 1859 zijn roman Max Havelaar. 

De komst van stoomschepen en verbeterde infrastructuur vergrootte de mogelijkheden voor de handel, maar intensiveerde ook het contact tussen moederland en kolonie. Eén van de gevolgen hiervan was dat veel koloniserende landen zich toelegden op het ‘beschaven’ van hun kolonies. Deze beschavingsmissies waren gebaseerd op religieuze, racistische en discriminerende ideeën over de inheemse en net geëmancipeerde bevolking van de koloniën. In deze periode nam de roep om vrijheid en onafhankelijkheid toe, maar de bestuurlijke elite van de Nederlanden hield tot ver in de twintigste eeuw vast aan haar machtspositie in de koloniën. 

Invloedrijk

De uitbreiding van de Republiek zoals hierboven geschetst beïnvloedde elke bevolkingslaag in de Nederlanden. Van jongens en mannen die maandenlange zeereizen maakten, vrouwen die alleen achterbleven en gelukszoekers die rijk (of niet) werden, tot aan de elitefamilies die hun culturele kennis, macht en geld wilden tonen met exotisch bezit. Het is geen toeval dat de opkomst van buitenhuizen aan het einde van de zestiende en in de zeventiende eeuw parallel liep aan de uitbreiding van het koloniale rijk. De wereld werd groter en dat leidde tot nieuwe denkbeelden, ervaringen en bezittingen. De mannen en vrouwen die schatrijk werden met de handel op de Oost en West lieten prachtige buitenhuizen bouwen, maar ook buiten deze groep kwamen mensen in aanraking met de nieuwe werelddelen in de vorm van eten, drinken, gewoontes, dieren, planten en misschien het allerbelangrijkst: kennis.

Buitenplaatscultuur in Holland

In dezelfde periode begonnen gegoede burgers met een academische studie en een promotie in de rechten plaatsen te veroveren in de bestuurlijke elite. Bestuurders waren niet langer alleen afkomstig uit adellijke families. Veel van de nieuwkomers waren rijk geworden door koloniale investeringen en connecties en het aankopen van een buitenplaats was voor veel rijke regenten, bestuurders en vertegenwoordigers van de financiële elite een volgende stap. De kastelen en landgoederen van de adel, die in de middeleeuwen vooral een verdedigingsfunctie hadden, waren verbouwd en uitgegroeid tot statussymbolen waar wooncomfort centraal stond, en de nieuwe bestuurders wilden niet achterblijven. Toen prins Frederik Hendrik (1584-1647) in Honselaarsdijk een luxueuze buitenplaats liet bouwen werd dat nagevolgd door mannen als Jacob Cats (1577-1660). Cats liet Sorgvliet (het tegenwoordige Catshuis) bouwen op een plek waar eerst een boerderij had gestaan.  Sorgvliet zou onder het beheer van Hans Willem Bentinck (1649-1709), een van de beste vrienden van koning-stadhouder Willem III (1650-1702), uitgroeien tot een gerenommeerde buitenplaats waarvan de tuin en halfronde oranjerie vele bezoekers trokken. De populariteit van buitenplaatsen en lusthoven nam in de zeventiende en achttiende eeuw gestaag toe.

Een koningskoppel dat bijzonder invloedrijk was waren koning-stadhouder Willem III en koningin Mary Stuart, die vanaf 1688 koning en koningin waren van Engeland en stadhouders in de Nederlanden. Willem en Mary verbouwden zowel het uit de Tudor-tijd stammende Hampton Court Palace als Kensington Palace. Bij beide paleizen werden uitgebreide tuinen aangelegd. Deze locaties lagen in een landelijke omgeving, maar dicht genoeg bij de hoofdstad Londen om heen en weer te reizen. 

De buitenplaatseigenaren waren over het algemeen werkzaam in het economische en bestuurlijke centrum dat Holland vormde en buitenplaatsen moesten dan ook goed bereikbaar zijn. Zo konden eigenaren in de zomer op hun buitenplaats verblijven en op en neer reizen naar de stad als dat nodig was voor hun zaken. De aanleg van trekvaarten leidde dan ook vaak tot de aanleg van buitenplaatsen aan de nieuwe route. De trekschuit verbeterde niet alleen het reisgemak ten opzichte van de standaard rijtuigen, maar het zorgde er ook voor dat het verplaatsen van spullen en bezoekers veel makkelijker werd.

De aankoop van een buitenplaats gaf aanzien. Zo weten we dat Hendrik Trip II (1677-1731) pas besloot om buitenplaats Saxenburg in Bloemendaal te kopen toen het hem niet lukte om een bestuurlijke functie te krijgen. Hij was welvarend na zijn verblijf in Indië, maar kwam klaarblijkelijk nog niet in aanmerking voor een ambt met aanzien. Om die reden koos hij ervoor een buitenplaats aan te kopen, om zo op een andere manier aan aanzien te komen.

Voor zowel de adel als de nieuwkomers gold dat zij hun smaak en interesses inzetten bij het ontwikkelen en inrichten van hun buitenhuizen en dat koloniale invloeden hier een rol speelden. Waar iemands vermogen en/of macht ook vandaan kwam, de buitenplaats werd steeds meer een plek om te etaleren hoe machtig, kundig en vermogend men daadwerkelijk was. Uit alle hoeken van de wereld werden producten overgebracht. Dat is goed te zien in achtereenvolgens de tuinen, dieren en architectuur van de buitenplaats.

Tuinen als knooppunt van de wereld

De tuinen bij buitenplaatsen hadden, afhankelijk van het soort buitenplaats, verschillende functies. Kastelen hadden van origine al een nutstuin waarvan de moestuin diende voor het onderhoud van de bewoners. Ook voor landgoederen stond het agrarische doel van de buitenplaats van oudsher centraal en maakten pachtboerderijen onderdeel uit van het landgoed. Veel van de buitenplaatsen die in de zeventiende eeuw ontstonden waren oorspronkelijk boerderijen die werden verbouwd tot landhuis. Naast de in veel gevallen al bestaande nutstuin werden siertuinen aangelegd. Idealiter was de buitenplaats een plek waar kunst en natuur elkaar ontmoetten. Een oase, weg van de drukte van de stad, een plaats waar men ‘het pure leven’ kon leven. De tuin diende ter expositie, verwondering en vermaak. Van praktisch nut ontwikkelden de tuinen bij buitenhuizen zich door de eeuwen heen tot ideologische en wetenschappelijke ontmoetingsplaatsen.

De wereld naar je hand zetten

Planten uit ‘nieuwe’ delen van de wereld maakten de tuinen van buitenhuizen een status- en machtssymbool bij uitstek. Door een tuin kon een dame of heer laten zien hoe groot hun kennis over de wereld was en hoe goed hun connecties. Zij toonden daarmee hun tuin (en daarmee de wereld) naar hun hand te kunnen zetten. Koloniale diplomatie speelde hier een belangrijke rol in. Botanici in de Republiek onderhielden contact met elkaar en dit netwerk reikte ook tot in de koloniën. De buitenplaatscultuur die in Holland was ontstaan bereikte ook Batavia. In eerste instantie werden daar tijdelijke tuinen aangelegd om buitenlandse missies te ontvangen, maar het streven om buitenverblijven voor rijke kolonisten aan te leggen in het Bataviase Ommeland zorgde voor een versnelling van de ontginning van dit gebied. In de achttiende eeuw kon de elite zich al onttrekken aan de ongezonde stad Batavia en zich terugtrekken in huizen met namen als Weltevreden, Welgelegen en Buitenzorg. Daarmee stonden deze buitens in directe verbinding met de buitenhuizen in Holland. Er was sprake van wederzijdse beïnvloeding tussen de binnen- en buitenlandse buitenplaatscultuur. Zowel de tuin in de kolonie als bij de buitenplaats in Holland vervulden meerdere functies: commercieel, sociaal, wetenschappelijk en diplomatiek. Naast een weelderige tuin met exotische planten of een menagerie was er nog een andere manier waarop buitenplaatsen als een soort musea konden fungeren. Kunst en cultuur werden verzameld en tentoongesteld, waaronder uitgebreide collecties met gesteenten, schelpen en bijzondere voorwerpen. 

Botanisch netwerk 

De interesse in botanie, de studie van planten, had verschillende drijfveren. Maria Sibylla Merian (1647-1717) werd bijvoorbeeld geïnspireerd door Gods schepping. Haar religieuze liefde resulteerde in grote wetenschappelijke ontdekkingen. In de kolonie werd botanie in eerste instantie vooral door artsen bedreven, op zoek naar nieuwe geneesmiddelen. Hun schetsen, schilderijen en publicaties over de grote variëteit aan planten in de kolonie wakkerden een algemene wetenschappelijke nieuwsgierigheid aan. De nieuwe gewassen waren ook commercieel interessant. Koffie, thee, aardappelen, specerijen, chocolade en ontelbare soorten fruit en groente werden geïntroduceerd in het Hollandse dieet. Onder de elite ontwikkelde botanie zich tot een prestigekwestie. Zij beschikten over de tijd, de middelen en het netwerk om zoveel mogelijk planten aan te schaffen en te (laten) verzorgen. 

In verschillende steden werden Horti Botanici opgericht: Leiden (1594), Amsterdam (1638), Utrecht (1639) Groningen (1642) en Breda (1646), maar de tuinen van de Hollandse buitenhuizen deden niet onder voor deze academische verzamelingen. In de zeventiende eeuw kwam een uitgestrekt botanisch netwerk tot bloei in de Republiek, met als kern diverse vooraanstaande buitenplaatseigenaren. Buitenplaatsen in (Zuid-)Holland stonden langs deze weg in verbinding met buitenplaatsen aan de Vecht en sommige tuinen waren internationaal bekend. Een spil in dit netwerk was Joan Huydecoper (1625-1704), eigenaar van buitenplaats Goudestein aan de Vecht. Huydecoper was burgemeester van Amsterdam, belanghebbende in de VOC en oprichter van de Hortus Botanicus Amsterdam. Hij spoorde koloniale gouverneurs aan om planten en zaden te sturen, om deze in de Amsterdamse hortus en in zijn eigen tuin te kunnen kweken.

Het vervoer van planten was niet eenvoudig. Al snel bleek dat het beter werkte om zaden in te pakken en te vervoeren dan stekjes en bloeiende planten. Omdat de VOC en WIC een monopolie hadden op het gebruik van de handelsroutes, golden planten die via via aan boord werden meegeven, feitelijk als smokkelwaar. Daarom werden ook officiële verzoeken om toestemming ingediend bij de besturen van de compagnieën. De VOC en WIC wilden hun handelsbelangen beschermen en traden actief op tegen het aanplanten van winstgevende gewassen als kaneel buiten de gebieden waar zij een monopolie hadden. Zo werd in 1685 een aanplant van kaneel, kamfer en kruidnagelboompjes in de VOC-tuin van Kaap de Goede Hoop in opdracht van de compagnie alsnog verwoest. Ook is het meermaals voorgekomen dat de vraag naar exotische planten en andere goederen leidde tot ontslag. 

  • 'Compagnies Parc'
  • 'Compagnies Parc'
  • 'Parc voor seldene dieren'
  • 'Parc voor seldene dieren'
  • 'Compagnies Parc'
  • 'Compagnies Parc'
Klik mij aan!

Buitenplaats Leeuwenhorst

Bestuurders als Huydecoper en Gaspar Fagel (1634-1688) slaagden er via hun netwerk wel in om toestemming te krijgen voor het overbrengen van kisten met planten en zaden. Zodra deze aankwamen in Amsterdam werden zij verdeeld onder de verschillende begunstigden van de opdrachtgevers. Net als Huydecoper had ook Fagel, van 1672 tot 1688 raadpensionaris van Holland en West-Friesland, een buitenplaats. Hij huurde vanaf 1676 buitenplaats Leeuwenhorst in Noordwijkerhout, waar hij huis en tuin liet verbouwen. Uit zijn archief blijkt dat hij zijn tuin professioneel bestierde. Zo liet hij vastleggen dat alhoewel hij Leeuwenhorst huurde, de bloemen, planten en bomen zijn bezit waren. 

Fagel stond erom bekend dat hij grote sommen geld uitgaf aan zijn tuin. Met resultaat, want botanici, wetenschappers en kunstenaars reisden met regelmaat af naar zijn tuin, waarvan nog verschillende geschreven en getekende inventarissen bestaan. Fagel was goed bevriend met stadhouder-koning Willem III, ook een fervent amateur-botanicus, evenals zijn vrouw koningin Mary Stuart. Na het overlijden van Fagel kocht Willem III alle planten uit Fagels collectie. In 1692 werden deze door de Haarlemse kweker Andries Visser verscheept naar Londen, waar zij de kern van Mary’s kassen in paleis Hampton Court zouden vormen. Delen van deze collectie bestaan tot op de dag van vandaag in deze paleistuinen. 

Caspar Fagel (1634-1688. Raadspensionaris van Holland sedert 1672, met op de achtergrond de vergaderzaal van de Staten van Holland op het Binnenhof te Den Haag, Johannes Vollevens (kopie naar), 1672-1700, Rijksmuseum Amsterdam

Rond 1600 hadden al veel buitenplaatsen oranjerieën, bouwwerken georiënteerd op de zon en met grote glazen deuren of vensters. Om de temperatuur voldoende op te voeren voor bijvoorbeeld citrusvruchten werden soms ook stookhuizen gebouwd en werd extra isolatie aangebracht. Al snel bleek echter dat tropische gewassen meer nodig hadden. Sinaasappels en citroenen konden in de oranjerieën overleven, maar voor bijvoorbeeld een ananas zakte de temperatuur te erg in de winter. Voor deze planten werden daarom nieuwe tropische kassen bijgebouwd. Botanica Agnes Block was de eerste die in 1685 een ananas tot vrucht bracht. Ze liet zichzelf, de ananas en haar tropische kas afbeelden op onderstaand schilderij. 

Hecht netwerk met koloniale connecties

Ook de van oorsprong Goudse regent Hieronymus van Beverningh (1614-1690), maakte deel uit van het botanische netwerk van Fagel, Huydecoper en Hermanus Boerhaave. Als heer van Lockhorst, eerder bekend als Oud-Teylingen in Warmond, behaalde hij grote botanische successen in het kweken van exotische planten. Van Beverningh was in 1684 de eerste die Oost-Indische kers, ingevoerd uit Peru, tot bloei kon brengen. Hij was conservator en hoofdopziener van de Leidse Hortus, hét centrum van de botanie in de zeventiende eeuw. In zijn testament schonk hij alle botanische studies uit zijn bibliotheek aan de Universiteit Leiden, als dank voor zijn aanstelling. 

De effectiviteit waarmee ingevoerde planten konden worden verspreid door de Republiek laat zien hoe verweven het netwerk van de elite was en hoe zeer deze rustte op koloniale connecties. De tuinen van directeuren van de WIC en VOC, zoals die van Joan Huydecoper, stonden in verbinding met de tuinen van andere Hollandse gezagsdragers als Van Beverningh en Fagel. Ook de stadhouderlijke c.q. koninklijke familie was aan dit netwerk gelinkt, via de persoonlijke connecties van onder meer Fagel, maar ook via de intendant (verantwoordelijke beheerder) van de koninklijke tuinen, Daniel Desmarets (1634-1714), die zijn netwerk zorgvuldig onderhield. De tuin van het buitenhuis was dan ook een reflectie van macht, vermogen en connecties. 

Levende dieren

Het is vandaag de dag moeilijk voor te stellen: een landhuis in Zuid-Holland met een leeuw, verschillende soorten apen en een schare aan exotische vogels. De volière zou in dit beeld waarschijnlijk nog het meest herkenbaar zijn. Al vanaf het begin van de koloniale expansie werden levende (en opgezette) dieren naar de Republiek overgebracht. De VOC zag al vroeg de potentie van exotische dieren als handelswaar. Een brief uit 1624 van de Heeren XVII, de bestuurders van de VOC, vermeldt de opdracht dat VOC-schepen ‘rare gedierten’, zeldzame dieren, mee moesten nemen. De gouverneur-generaal van Ceylon, Laurens Pijl, schreef in een brief uit 1683 over het vangen en fokken van exotische vogels op Ceylon. Ook beschreef hij hoe jonge leeuwen per schip werden vervoerd en een zwarte tijger was gevangen. 

Het was geen nieuw fenomeen maar een oude diplomatieke traditie dat vorsten elkaar dieren cadeau gaven. De dieren werden cadeau gegeven als symbolen, maar ook om macht en pracht van vorst en land te demonstreren. Karel de Grote (ca. 747-814) kreeg al een olifant van de kalief van Bagdad, en Bourgondische en Britse vorsten stonden bekend om hun menagerieën, verzamelingen van wilde dieren. Ook is bekend dat de graaf van Holland rond 1340 ter bezegeling van zijn verloving, een leeuw cadeau kreeg van de hertog van Gelre. In deze traditie ontving het eerste handelschip van de Republiek dat in 1596 Java aandeed een kasuaris. De vogel werd levend naar de Republiek gebracht en vervolgens tentoongesteld in Amsterdam. 

Nieuwe diersoorten werden in eerste instantie overhandigd aan, of opgeëist door, de prinsen van Oranje, maar doordat hoge heren en adellijke dames zich graag met de nóg hogere kringen wilden meten ontstond een bredere commerciële markt voor dieren. Dieren werden naar de Nederlanden gebracht als cadeau maar ook uit fascinatie en behoefte aan kennis. Schepen van de VOC legden zich niet alleen toe op het importeren van specerijen, maar ook op het meenemen van levende aapjes en kleine katachtigen. De toename in handelsroutes bracht steeds meer dieren binnen bereik, die sneller, en daardoor hopelijk ook levend konden worden overgebracht. Net als planten waren ook dieren een bekende smokkelwaar. Zeelieden van alle rangen namen als bijverdienste papegaaien mee op hun terugreis, om ze vervolgens door te verkopen. In tegenstelling tot deze vogels was het verschepen van grote en gevaarlijke dieren als neushoorns, tijgers en olifanten een dure aangelegenheid. Kooplieden huurden daar een speciale bemanning voor in. De stress van de overvaart en het moeten concurreren met de bemanning voor drinkwater zorgden echter voor een hoog sterftecijfer.

Stilleven met dood wild en vruchten naast een tuinvaas, met een aap, een hond en twee duiven; in het verschiet Rijksdorp bij Wassenaar, een buitenverblijf van jhr. Jacob Emmery baron van Wassenaar, Jan Weenix, 1714, Rijksmuseum Amsterdam

Rond 1600 waren er op de werf van de VOC stallen waarin dieren werden gehouden, klaar om zo snel mogelijk verkocht en vervoerd te worden. Bijvoorbeeld aan de populaire herberg de Hoop in Amsterdam, waar gewone Amsterdammers wel 100 verschillende dieren konden bekijken onder het genot van een drankje en een hapje. De herberg werd ook wel Blaauw Jan genoemd, naar de eigenaar. De leeuw die admiraal Michiel de Ruyter (1607-1676) van een van zijn eerste reizen uit Noord-Afrika meenam, kwam in een soortgelijke herberg aan de Zeedijk terecht. Het publiek kwam van heinde en verre om de dieren te bekijken. Dieren als olifant Hansken en neushoorn Clara, die door hun eigenaren tentoon werden gesteld en door het land reisden, werden beroemd. De waarde van de dieren was hoog. Toen herbergier Blaauw Jan in 1737 zijn herberg verkocht werd zijn leeuw voor 3000 gulden verkocht, te vergelijken met ongeveer 35.000 euro. Een astronomisch bedrag dat de waarde, aantrekkingskracht en populariteit van het dier illustreert. 

Ook eigenaren van buitenplaatsen hadden interesse in exotische dieren. Die werden in huis gehouden of er werd mee gepronkt in een menagerie. Over het leven van deze dieren in buitenhuizen is weinig bekend, maar fragmenten uit het dagboek van Joan Huydecoper geven een indruk. Huydecoper noteerde op 28 augustus 1676 dat hij ‘2 schoone vogels en een aerdigen aap’ cadeau kreeg van een monsieur Wildelandt en merkte op dat Goudestein onderhand te klein werd voor de groeiende verzameling dieren. Een dag later is te lezen dat het aapje een drankfles had gebroken en met porselein aan het gooien was. Het dier ging retour, met als argument dat Huydecoper al ‘redelijk van sprekende apen [was] voorsien’, een verwijzing naar zijn zes jonge kinderen. Waar het aapje uiteindelijk terecht kwam en wat er van hem werd is niet bekend. Het voorval illustreert dat er vaak geen rekening werd gehouden met de geschiktheid van een soort als huisdier. 

De Loo in Voorburg

Zuid-Holland was verschillende buitenhuizen met menagerieën rijk. De bekendste verzameling was de diergaarde van prins Willem IV (1711-1751) op De Loo in Voorburg, niet te verwarren met de door Willem III en Mary gestichte menagerie bij paleis het Loo in Apeldoorn. Willem IV kocht het landgoed, waar twee landhuizen stonden genaamd de Kleine en Groote Loo, in 1748. In 1749 werd gestart met de bouw van een menagerie, waarvan de fazanterie als eerste voltooid was. Daar was de grootste verzameling exotische fazanten van Europa te bewonderen. Na de dood van Willem IV in 1751 nam zijn weduwe Prinses Anna (1709-1751) het beheer van het landhuis en de dieren over samen met haar zoon, de latere Willem V (1748-1806). Voor de stadhouderlijke familie was het een traditie om exotische dieren te krijgen, te verzamelen en ermee te fokken. Prinses Anna breidde de diergaarde verder uit door in 1756 de collectie van verzamelaar Arnout Vosmaer (1720-1799) te kopen. Vosmaer zelf verhuisde mee en werd aangesteld als directeur en hoofdoppasser. Op de Kleine Loo waren bijzondere dieren te vinden, waaronder twee jonge Aziatische olifanten en blauwe duiven. Ook de eerste orang-oetang die de reis naar Europa overleefde kreeg een plekje in de menagerie. Hoofdoppasser Vosmaer maakte een catalogus met prachtige prenten van de dierenverzameling en legde ook diverse wederwaardigheden vast. Zo weten we dat Vosmaer een tijdje een aap in zijn eigen huis hield, maar het dier naar de menagerie verplaatste omdat hij de constante stroom van nieuwsgierige bezoekers zat was. Mogelijk speelde de overlast die het dier veroorzaakte ook een rol. Ze werd op zolder gehouden, maar ondernam verschillende ontsnappingspogingen. Bij een van die pogingen maakte ze een fles wijn soldaat en trof Vosmaer haar dronken aan.

Over de orang-oetang is vastgelegd dat ze vriendelijk en sterk was en erg gehecht aan haar vaste verzorgers. Haar gezondheid was helaas niet goed. De peterselie en aardbeien die Vosmaer voor haar kocht om aan te sterken baatten niet, ze overleed binnen een jaar na aankomst. Het ontbrak de verzamelaars en houders van levende exotische dieren vaak aan kennis en kunde om de dieren goed te verzorgen. De dieren werden vooral als product en statusobject beschouwd.

Als we de menagerie in Voorburg met de dierenherberg van Blaauw Jan vergelijken zien we dat naast de interesse van de eigenaar ook de beschikbare ruimte van invloed was op de dieren die gehouden werden. Op de Kleine en Grote Loo waren niet de spectaculaire roofdieren te zien die in Amsterdam veel bezoekers trokken. Op de weides in Voorburg liepen gnoes, antilopen en springbokken. Er waren verschillende soorten apen en een bijzondere collectie zeldzame vogels, die de aandacht trokken van wetenschappers en kunstenaars.

Dankzij de wetenschappers, adellijke liefhebbers, kunstenaars en andere reizigers is er veel informatie vastgelegd over de inhoud van de tuinen en menagerieën. Zo bezit het Rijksmuseum verschillende schetsen van Rembrandt waarop leeuwen zijn afgebeeld en ook Rembrandts schets van olifant Hansken is beroemd. Om deze dieren te kunnen schetsen moet Rembrandt circussen, (stads)menagerieën of buitenhuizen hebben bezocht.

Architectuur

Ook in de architectuur van buitenplaatsen zien we vanaf het einde van de achttiende eeuw koloniale invloeden terug. De buitenplaats Boschlust die Johannes van den Bosch in 1838 in Den Haag liet bouwen is hier een voorbeeld van. Van den Bosch (1780-1844) is tegenwoordig vooral bekend als de oprichter van de Maatschappij van Weldadigheid, de armenkoloniën die hij in Drenthe en Overijssel oprichtte. De loopbaan van Van den Bosch was echter ook nauw verweven met de koloniën in de Oost en de West. Hij maakte carrière in het Bataafse leger en werd in 1798 op eigen verzoek uitgezonden naar Batavia. Daar werkte hij nauw samen met de gouverneurs-generaal van Nederlands-Indië en was hij een van de initiatiefnemers bij het omvormen van het Nederlandse beleid naar het imperialisme. 

In 1810 werd hij teruggestuurd naar de Republiek, na een conflict met gouverneur-generaal Daendels. Eenmaal teruggekeerd voegde hij zich bij de aanhangers van Willem I, die in 1815 werd gekroond tot koning der Nederlanden. In deze rol stuurde hij wederom aan op de vestiging van Nederland als koloniale macht. Tussen 1818 en 1827 richtte Van den Bosch zich op de Maatschappij van Weldadigheid, die tot doel had de paupers van de Republiek zelfvoorzienend te maken door hen land te laten ontginnen. Gebrek aan geld en slecht doordachte ideologie leidde in deze armenkoloniën echter ook tot uitbuiting, misbruik, en corruptie. In 1827 werd Van den Bosch teruggeroepen en kreeg de taak de bestuurlijke controle over Suriname en de Nederlandse Antillen te herstellen. In zijn publicatie Reglement op het beleid der regeering van de Nederlandsch West-Indische bezittingen (1828) zien we ook het gedachtengoed over de armenkoloniën terug. Van den Bosch was van mening dat werk, geloof en lichaamsbeweging elke arme man of vrouw zou kunnen verheffen en goed was voor de economie. Hij nam een gematigd standpunt in over slavernij en geloofde dat het afschaffen van de slavenhandel (in 1818) ertoe had geleid dat slaafgemaakten beter behandeld werden. Zijn ideeën sloegen niet aan in de West, maar bij terugkomst werd hij benoemd tot gouverneur-generaal van Nederlands-Indië. Daar ontwikkelde hij het Cultuurstelsel, dat leidde tot de grootschalige uitbuiting van de Nederlands-Indische bevolking en hoge winsten voor Nederland. Terug in Nederland werd hij in 1834 benoemd tot Minister van Koloniën, waar zijn beleid directe gevolgen had voor de meest kwetsbare bevolkingsgroepen in Nederland, Nederlands-Indië en Suriname, allesbehalve positief. De koloniale begroting stond centraal in zijn beleid, niet de individuele lotsverbetering van de bevolking. 

Boschlust: het huis van zijn dromen

Een erfenis en het geld dat hij met zijn koloniale betrekkingen had verdiend stelden Van den Bosch in staat het huis van zijn dromen te bouwen. Boschlust, aan de Bezuidenhoutseweg in Den Haag, was omringd door een groot park met zowel een sier- als een nutstuin. Van den Bosch gaf duizenden guldens uit aan de import van citroenbomen. De hoge ramen, vele zuilen en de buitengalerijen zorgden ervoor dat het sprekend leek op de huizen van de bestuurders in Paramaribo en Batavia. Voor de bouw werd alleen de beste kwaliteit steen gebruikt en de hal voorzien van een marmeren vloer. Over de inrichting van Boschlust is weinig bekend, maar de buitenplaats zou voorzien zijn geweest van een Parijse spiegelkamer. Hoewel de koloniale strategieën die Van den Bosch implementeerde de levensomstandigheden van miljoenen mensen over de hele wereld verslechterde, weerspiegelde het weelderige Boschlust alleen het mooiste van de koloniën. Van den Bosch woonde er tot zijn dood in 1844. De koloniale droom van Van den Bosch was niet heel toekomstbestendig, in 1890 werd Boschlust alweer afgebroken nadat het in bezit was gekomen van de koninklijke familie. 

Einde aan de hoogtijdagen

De sloop van Boschlust past in een breder patroon. In de negentiende eeuw kwam aan de hoogtijdagen van de buitenplaatsen een einde. De Republiek was haar koppositie in de wereldhandel verloren en de periode van grote winsten was voorbij. Ook het uitbreken van de oorlog met Frankrijk had een verregaande invloed. Als gevolg van de Franse aanval werden veel buitenplaatsen gesloopt of verwoest.

De Code Napoleon die in 1811 werd ingesteld, maakte een eind aan het eerstgeboorterecht voor de oudste zoon. Elk kind had voortaan recht op een gelijk erfdeel en dat maakte het lastig om landgoederen en buitenplaatsen bij elkaar te houden. Verder kwamen de ‘heerlijke rechten’ te vervallen die aan het bezit van sommige buitenplaatsen waren gekoppeld, zoals het recht om accijnzen te heffen.

Het herstel van de monarchie in 1813 had wel een opleving in het buitenplaatsbezit tot gevolg, omdat er nieuwe gegadigden waren die interesse hadden in het aanzien dat een buitenplaats hen kon verschaffen in de ogen van de nieuwe koning Willem Frederik Prins van Oranje-Nassau (1772-1843). In de loop van de negentiende en twintigste eeuw verdwenen echter veel buitens door economische ontwikkelingen. In de duinstreek werden veel terreinen afgegraven om het zand lucratief te verkopen aan ontwikkelaars van wegen en spoorlijnen. Door het stijgen van de lonen werd ook het onderhoud van buitenplaatsen steeds duurder. Buitens werden verkocht en opgesplitst, waarbij de grote, soms inmiddels vervallen huizen, werden gesloopt. Helaas zijn van veel buitenplaatsen ook geen afbeeldingen of foto’s bewaard gebleven, wat onderzoek moeilijker maakt. 

Een verhaal met meerdere perspectieven

De buitenplaatsen die er nog zijn vormen een ruimtelijke structuur met als basis een gemeenschappelijk historisch verhaal. Zoals we gezien hebben kan dat verhaal vanuit verschillende perspectieven worden verteld. Veel buitenplaatsen zijn verweven met het koloniale verleden en het is daarom van belang het historische verhaal zo inclusief mogelijk te maken. Aanvullend onderzoek naar de koloniale verbindingen van landgoederen en buitenplaatsen kan de verhalen die verteld worden verrijken en verhelderen.

Bronnen/Bibliografie

Bekijk hier volledige lijst met gebruikte bronnen.

Over de auteur

Camilla de Koning heeft zich tijdens haar studies geschiedenis aan de Universiteit Leiden gespecialiseerd in het sociale aspect van de Nederlandse slavernijgeschiedenis. Voor Erfgoedhuis Zuid-Holland onderzocht zij hoe levens die in aanraking kwamen met de koloniën van Nederland in de vroegmoderne tijd. In 2022 studeerde zij af op het onderwerp manumissie in Suriname: de vrijlating van individuele slaven in achttiende-eeuws Paramaribo. In hetzelfde jaar begon zij aan een promotietraject in het Verenigd Koninkrijk waar zij het koloniale verleden van het Britse koningshuis onderzoekt.

1 reacties

Lauren Lauret 18 juli 2023

Mooi stuk!

Plaats een reactie

Verzenden

Ontdek meer

Heb jij een verhaal over de Zuid-Hollandse geschiedenis?

Welk verhaal mag volgens jou niet ontbreken op deze website? Deel je verhaal of tip met de redactie! Lees de voorwaarden en tips voor het schrijven van een verhaal.

Ontvang de laatste verhalen in je mailbox

Wil je op de hoogte gehouden worden van nieuwe publicaties? Abonneer je dan op onze nieuwsbrief!

Deze website maakt gebruik van geanonimiseerde cookies om jouw gebruikservaring te optimaliseren en voor de analyse van onze website. Deze cookies kun je niet uitzetten. Bij het tonen en afspelen van YouTube video's worden cookies van derden geplaatst. Deze cookies van derden kun je wel uitzetten. Klik op "Akkoord" als je akkoord gaat met dit gebruik van cookies, klik op "Aanpassen" voor meer informatie en om zelf te bepalen welke cookies deze website plaatst.

Deze website maakt gebruik van geanonimiseerde cookies om jouw gebruikservaring te optimaliseren en voor de analyse van onze website. Deze cookies kun je niet uitzetten. Bij het tonen en afspelen van YouTube video's worden cookies van derden geplaatst. Deze cookies van derden kun je wel uitzetten. Klik op "Akkoord" als je akkoord gaat met dit gebruik van cookies, klik op "Aanpassen" voor meer informatie en om zelf te bepalen welke cookies deze website plaatst.