Daniël Gevers behoorde tot de patriciërsfamilie Gevers van Endegeest die in het bezit was van kasteel Endegeest in Oegstgeest. Gevers was lid van de Tweede Kamer. Toen in de Tweede Kamer de afschaffing van de slavernij werd besproken, nam Gevers stelling. Welke rol speelde Gevers in deze discussie en wat deed hij juist niet?
Daniël Théodore Gevers (1793-1877) werd geboren in Rotterdam als telg van de patriciërsfamilie Gevers van Endegeest. Na een studie rechten in Leiden promoveerde hij in 1816, waarna hij als advocaat werkzaam was. In 1838 werd hij lid van de Tweede Kamer, waar de Nederlandse slavernij en het al dan niet afschaffen ervan een terugkerend onderwerp was. Zijn familie was sinds 1800 in het bezit van kasteel Endegeest in Oegstgeest. Zelf werd hij in 1840 eigenaar van Endegeest. Tot aan zijn dood verdeelde hij zijn tijd tussen Endegeest en zijn andere buitenplaats, Rhijngeest, ook in Oegstgeest.
De afschaffing van de Nederlandse slavernij
In 1815 had Nederland, in navolging van Groot-Brittannië (1807) en Frankrijk (1815), de handel in slaafgemaakten al verboden, maar de slavernij in de koloniën hield nog lange tijd stand. Het waren roerige tijden voor het Koninkrijk der Nederlanden. Koning Willem II en de Staten-Generaal worstelden met de nieuwe grondwet van Thorbecke (1848), hun heerschappij over de koloniën en de eventuele financiële repercussies die het afschaffen van de slavernij met zich meebracht.
Het afschaffen van de slavernij in buurland Groot-Brittannië kwam voort uit ontzetting bij de bevolking. Door middel van opruiende pamfletten en boeken werd bij de burger de afkeer tegen de slavernij aangewakkerd. Het verzamelen van handtekeningen en petities leidde uiteindelijk tot actie in het Lagerhuis, de Tweede Kamer van Engeland. Eenzelfde afkeur of grootschalige ophef bestond niet in Nederland. Daarnaast werkte het rechtssysteem in Nederland vóór de grondwet van Thorbecke in 1848 niet zo dat de burger veel inspraak had. Het wel of niet afschaffen van de slavernij lag in de handen van de koning en na 1848 in de handen van de Staten-Generaal. Maar de mannen die in de Eerste en Tweede Kamer zaten, waren juist ook belanghebbers bij de slavernij, net als Daniël Gevers. Zij en hun familie, vrienden en zakenpartners waren de financiële motor achter de koloniën. Hun vermogen was geïnvesteerd in slaafgemaakten, plantages, goederen en schepen die afhankelijk waren van het in stand houden van de slavernij.
De afschaffing: Oost en West
Daniël Gevers maakte deel uit van de Tweede Kamer toen na politieke hervormingen de Kamerleden inspraak konden hebben in het afschaffen van de slavernij. Maar de steun van Daniël voor het afschaffen van de slavernij was partijdig te noemen. Als lid van de Tweede Kamer van 1838 tot en met 1858 was hij voornamelijk betrokken bij de parlementaire debatten over Nederlands-Indië, maar over de slavernij in het westelijke deel van het Koninkrijk sprak hij zich niet uit. Toen op 5 en 7 oktober 1854 het eerste wetsvoorstel voor de afschaffing van de slavernij in Nederlands-Indië werd besproken en als jaartal 1865 genoemd werd, stelde Gevers in een amendement voor om dit naar voren te halen. “Tien en een halfjaar, tot aan 1 Januarij 1865 is nog een zeer lang tijdperk. Ik wil trachten te voorkomen, dat men niet nog tien en een halfjaar degenen in slavernij laat zwoegen, die men met meer veerkracht en goeden wil daaruit spoediger kan verlossen.” Een nobel streven, maar Gevers was ook pragmatisch. “Men zal vragen: waarom de slaven dan niet aanstonds vrij verklaard? Omdat men het onmogelijke niet kan willen.” Door een termijn van vijf en half jaar aan te houden zou er voldoende ruimte zijn om naar de afschaffing toe te werken.
Het amendement van Gevers werd aangenomen. En in de jaren die volgden zou er nog veelvuldig aan worden gerefereerd, omdat hij zich ook had uitgesproken over de noodzaak van een schadevergoeding voor de slavenhouders. Zij zouden ten slotte hun bezit verliezen, en dit idee bepaalde het debat om de afschaffing, niet de vrijheid van duizenden mensen. Hoewel hij betoogde dat de slavernij zo snel mogelijk moest worden afgeschaft geloofde hij ook dat de overheid tijd moest hebben om deze schadevergoeding op te zetten. In Gevers optiek was het onmogelijk om de afschaffing door te voeren zonder schadevergoeding. Niet zozeer uit juridische overwegingen, maar omdat de Britse overheid dat in 1833 ook had gedaan. Gevers ging ervan uit dat slavenhouders niet akkoord zouden gaan met afschaffing zonder een tegemoetkoming. Uiteindelijk zou de afschaffing van de slavernij in Nederlands-Indië gefaseerd verlopen vanaf 1 januari 1860. Tot en met 1914 zouden ten minste 15 duizend slaafgemaakten worden vrijgemaakt, hun voormalige eigenaren ontvingen hier een compensatie voor van 30 tot 60 gulden per persoon.
Familiebelang
De slavernij in de West-Indische Nederlandse koloniën kwam in deze debatten amper aan de orde, ‘de West’ en ‘de Oost’ werden als verschillende soorten koloniën gezien en rechtsmatig ook zo behandeld. Deze opsplitsing maakte mogelijk dat jonkheer Gevers zich actief kon inzetten voor de afschaffing van de slavernij in de Oost-Indische koloniën, maar zich niet hoefde uit te spreken over de situatie in bijvoorbeeld Suriname, Curaçao of Berbice. Steun voor het afschaffen van de West-Indische slavernij had Gevers waarschijnlijk problemen binnen de familie opgeleverd. Gevers was namelijk sinds 1827 getrouwd met jonkvrouw Margaretha Johanna Deutz van Assendelft (1807-1895), lid van een koloniaal invloedrijke familie. Haar oudoom Willem Gideon (1697-1757) en overgrootvader Jean Deutz van Assendelft (1693-1741) bestierden samen het fonds W.G. Deutz, later Deutz & Zonen. Dit fonds van plantageleningen was cruciaal bij de opbouw van de plantage-economie in Suriname. In de West-Indische koloniën werd op 1 juli 1863 de slavernij afgeschaft en omgezet in een periode van tien jaar van staatstoezicht. Voor de bijna 45.000 slaafgemaakten werd een compensatie aan de eigenaren betaald van 200 of 300 gulden per slaafgemaakte.
Ook de aandeelhouders van het nog bestaande fonds Deutz & Zonen ontvingen compensatie. Of het echtpaar Gevers-Deutz zelf compensatie ontving is nog niet bekend. Een actieve abolitionist kan Daniël Gevers niet genoemd worden, maar uit zijn toespraak over het amendement met betrekking tot Nederlands-Indië spreekt wel een principiële houding. Hij sloot af met: “Ik geloof', dat daardoor [red: het vervroegen van de afschaffing] eene dienst aan de menschheid zal zijn gedaan, eene hulde aan de verlichting onzer eeuw gebragt en gehandeld zal wezen, om met een redenaar van eergisteren te spreken, gelijk het ons als Nederlanders, als menschen en als Christenen past.”
Bronnen
Nationaal Archief (NL-HaNA)
2.21.070. Inventarisnrs: 82-97
Erfgoed Leiden en Omstreken (ELO)
- Inventarisnrs. 1-10
Lemma’s op parlement.com (laatst bezocht op 27-10-2022)
Jhr.Mr. D.Th. Gevers van Endegeest
Staten-Generaal Digitaal
Handelingen Tweede Kamer 1853-1854 07 augustus 1854. Datum: 07-08-1854
Fatah-Black, Karwan, Lauren Lauret, en Joris J.S. van den Tol. Dienstbaar aan de keten?: De Nederlandsche Bank en de laatste decennia van de slavernij, 1814-1863. Leiden: Leiden University Press, 2022
Janse, Maartje J. De afschaffers: publieke opinie, organisatie en politiek in Nederland 1840-1880. Amsterdam: Wereldbibliotheek, 2007
Plaats een reactie
Heb jij een verhaal over de Zuid-Hollandse geschiedenis?
Welk verhaal mag volgens jou niet ontbreken op deze website? Deel je verhaal of tip met de redactie! Lees de voorwaarden en tips voor het schrijven van een verhaal.
Ontvang de laatste verhalen in je mailbox
Wil je op de hoogte gehouden worden van nieuwe publicaties? Abonneer je dan op onze nieuwsbrief!
0 reacties