Luidt de bel, de schuit komt eraan!
In de zeventiende eeuw was er behoefte aan een geregelde veerverbinding tussen Delft en Maassluis. In 1645 werd een trekvaartdienst tussen deze steden opgestart, zodat de verse vis snel naar de markt in Delft gebracht kon worden. De haring uit Vlaardingen kon langer opgeslagen worden, waardoor de trekschuitverbinding niet direct noodzakelijk was. Daarom werd Vlaardingen pas in 1654 aangesloten op de trekschuitverbinding, maar dat er behoefte was aan zo’n verbinding, blijkt wel uit het feit dat de verbinding nog tot in de twintigste eeuw in stand is gehouden.
Vanaf 1654 vertrokken vanuit Vlaardingen schuiten naar Maassluis en Delft. In 1808 waren er in Vlaardingen drie vertrekpunten voor de trekschuit. Vanaf de Waal vertrok een schuit naar Delft, Leiden en Den Haag. Vanaf de Kortedijk vertrok een aparte schuit naar Delft en de schuit naar Maassluis vertrok vanaf de Biersloot. Dagelijks vertrok vanaf de Waal een schuit naar Delft om zes uur ’s morgens, behalve op zon- en feestdagen. Op donderdag vertrok er om vier uur ’s morgens een extra schuit. De kerkklok was daarbij leidend. Terug vertrok de schuit uit Delft om drie en vier uur, of in de wintermaanden om twee en drie uur. Een enkele tocht kostte in 1808 naar Delft 7 stuivers in de roef. In de roef was plaats voor 8 personen.
Het was goedkoper om in het ruim te reizen tussen de goederen; dan kostte het slechts 5 stuivers. Kinderen tot 4 jaar mochten gratis mee en tot 10 jaar betaalden zij de helft van het tarief. Visvrouwen en visverkopers betaalden een apart tarief van 9 stuivers in de roef en 3 in het ruim. Zij werden dus sterk gestimuleerd zich niet in de roef te laten zien. Naar Leiden, Den Haag en Maassluis golden andere tarieven. De schuit naar Leiden vertrok op vrijdagochtend om 10 uur en vertrok de volgende ochtend op hetzelfde tijdstip terug naar Vlaardingen.
Ook de schuit op Den Haag vertrok vanaf de Waal, maar wel ’s morgens vroeg om vier uur al en kwam dezelfde dag nog terug. Vanaf de Kortedijk vertrok de schipper van Vlaardinger-Ambacht die jaarlijks slechts 10 gulden hoefde te betalen en vrijgesteld was van resignatie geld (van 100-600 gulden, bij overgeving van eigendom van het veer). Op donderdag vervoerde hij goederen of personen van de Kortedijk naar Delft. Hij vertrok ’s morgens en moest ‘afvaren op de van ouds gewone uren’. Sinds 1685 was er al een schuitenhuis op de Kortedijk en een vaarverbinding naar Delft vanaf deze plaats. Deze schipper van Vlaardinger-Ambacht mocht alleen mensen ten zuiden van de Delflandse sluizen – Vlaardingers - vervoeren wanneer hij vier stuivers voor elke persoon aan de Vlaardingse schippers op Delft betaalde die op dezelfde dag voeren. Hij mocht geen goederen voor personen uit Vlaardingen vervoeren met uitzondering van brieven. Ook mocht hij zijn schuit niet verhuren aan inwoners van Vlaardingen, tenzij alle andere schippers naar Delft, Leiden en Den Haag niet beschikbaar waren. De schipper mocht dus alleen personen en goederen uit Vlaardinger-Ambacht vervoeren. ‘Ingezetenen van Vlaardinger Ambacht’ betaalden in 1808 in het ruim zelfs een stuiver minder dan passagiers uit Vlaardingen. Voor de roef gold hetzelfde bedrag van 7 stuivers. Voor beurtschippers was er in de Vlaardingse Vaart een aanlegplaats, die ‘De Aanslag’ werd genoemd, vanwaar de ‘buitenveren’ vertrokken naar o.a. Rotterdam.
De Waal
In 1815 werd bepaald dat alle schuiten in Vlaardingen vanaf de Waal moesten vertrekken en alle dagen moesten afvaren. Door het betalen van leg- en losgeld aan de stad mochten de schippers ook nog eens gratis gebruik maken van de houten kraan die aan de Waal stond, aan het eind van de trekvaartroute. De aankomst van de schuiten moet de nodige drukte hebben veroorzaakt op de kades aan de Waal. Wanneer de schuit aan kwam konden een aantal goederen afgehaald worden zonder bestelloon te betalen. Het ging dan met name om vee, fruit en groente, kabeljauw voor de markt, tonnen, geld en brieven. Voor het vervoer werden voornamelijk kruiwagens gebruikt. De goederen die in 1808 konden worden thuis gebracht onder voorwaarden van het betalen van bestelloon bestonden uit bossen bezems, klompen, manden met pijpen, granen en dergelijke minder dan een gehele zak, manden met vis, kasten, stoelen enz. Voor elke plaats in de stad een andere prijs. Tonnen met vis, haring en traan vielen onder de goederen zonder bestelloon, tenzij deze door schippers aan huis of op pakschuiten geleverd moesten worden, dan moest wel bestelloon betaald worden. In 1815 begon de bestellijst zelfs met een opsomming van allerlei mogelijke wijze om haring te vervoeren (ton, halve ton, kwart ton enz), wat er op wijst dat haring een belangrijk deel van de vracht betrof. Als laatste waren er nog goederen die door waagwerkers (boter, kaas), kraankinderen (zeep, wijn), bierwerkers (bier) en zakkendragers (granen, meel, steenkolen) moesten worden afgeleverd, waarvoor loon gerekend werd.
Stadsbediendes
Deze stadsbediendes waren speciaal aangesteld om deze goederen te vervoeren. Zo mochten alleen de bierwerkers het scheepsbier dat op de trekschuit werd aangevoerd, vanaf de Waal naar de schepen brengen. Wanneer de schuit aankwam moesten zij ‘gereed en vaardig’ zijn om gelijk met het lossen te beginnen. De zakkendragers waren verantwoordelijk voor het transporteren van zout, turf, graan, meel en steenkolen. Wanneer de schuit aankwam werd de hoofdman geïnformeerd en de bel van de Visbank geluid. Bij de Visbank werd bepaald welke zakkendragers het werk kregen toebedeeld. Afhankelijk van het aantal te vervoeren zakken werden één tot vier zakkendragers ingezet. Voor de afstand van het vervoeren van de vracht werden verschillende tarieven berekend. Voor turf: "de Schuit in de Waal liggende, in huizen aldaar staande, eene cent; in de Waalstraat op het Koningsplein en Paterstraat, een en een halve cent; in de Schoolstraat, Westnieuweland, Ridderstraat, Rietdijkstraat, Rietdijk, omring van de Kerk, achterweg, en stegen naar de Hoogstraat loopende, twee cents. De Schuit aan de [Delflandse] sluizen liggende, naar evenredigheid".
Hoewel er vaste losplaatsen waren, waren schippers wel verplicht om de turf zo dichtbij het afleveradres als mogelijk te brengen. Granen, bonen, erwten en zaden werden door de zakkendragers vanuit het vaartuig thuis gebracht of op een wagen geladen. Een uitzondering op het werk voor de zakkendragers vormde de ‘Zeehandelaars’, reders van haring- of visschepen en erkende kooplieden. Zij mochten voor deze goederen voor hun eigen bedrijf, hun eigen knechten inzetten in laats van de stadszakkendragers. Waarschijnlijk ging het toch nog wel eens mis met het betalen van bestelloon en het vervoeren van goederen, want in 1815 werd een commissaris of bestelmeester ingesteld. Hij moest zorgen dat de stadskeuren werden nageleefd. Hij hield een lijst bij van de goederen die vervoerd moesten worden en bepaalde welke schipper de vracht mocht vervoeren.
De trekschuiten hebben nog tot 1891 via de officiële dienstregeling personen en goederen vervoerd naar Delft. In dat jaar hief Delft de verbinding met Vlaardingen op. De komst van de moderne transportmiddelen zorgde ervoor dat de trekschuitverbinding niet meer noodzakelijk was. In Vlaardingen hebben zelfstandige schippers echter nog tot in de jaren ’20 van de twintigste eeuw doorgevaren.
Delflandse sluizen
De Delflandse sluizen werden in 1389 aangelegd en in 1639 en 1653 vernieuwd. De Schipluidensche sluis en de Rijswijksche sluis waren spuisluizen; de Vlaardingsche sluis was een schutsluis. De schuiten die naar de Oude Haven wilden, konden gebruik maken van de schutsluis. Schippers of schuitenvoerders mochten met hun ‘vaartuigen, vlotten of drijfhout’ gebruik maken van de Vlaardingse schutsluis. Zij moesten zich bij de sluiswachter aanmelden en deze bepaalde wanneer de schuiten mochten doorvaren. De doorgang kon geweigerd worden wanneer de vaartuigen en vlotten te groot waren. Daarnaast was het niet toegestaan wijst dat haring een belangrijk deel van de vracht betrof. Als laatste waren er nog goederen die door waagwerkers (boter, kaas), kraankinderen (zeep, wijn), bierwerkers (bier) en zakkendragers (granen, meel, steenkolen) moesten worden afgeleverd, waarvoor loon gerekend werd.
Melkschuiten over de Vlaardingse Vaart
Langs de Vlaardingse Vaart lagen vroeger verschillende boerderijen. ‘De Zonnehoeve’, Trekkade 24, heeft een kern die uit de zestiende eeuw dateert. Het is een typisch Midden-Delflandse boerderij waar melk geproduceerd werd. Omdat de boerderijen vaak niet over de weg bereikbaar waren, vond veel vervoer van producten over water plaats. Vlakbij de boerderij stond vroeger een overhaal waarmee schuiten uit de polder in de vaart werden overgehaald of andersom. Op deze manier konden de producten naar de markt in Delft gebracht worden. Op de Zonnehoeve werd melk geproduceerd en van de overige melk werd kaas en boter gemaakt. De oude kaasblikken en melkbussen zijn nog aanwezig. De melk van de familie Zonneveld ging naar de Coöperatieve Melk Centrale in Vlaardinger-Ambacht. De melkbussen werden ’s ochtends en ’s middags opgehaald met melkschuiten over de Vlaardingse Vaart. De schuit kwam op geregelde tijden, toch kwam het voor dat de heer Zonneveld nog in de ‘bocht’ (overdekte u-vormige plaats) de koeien aan het melken was die niet op stal stonden en dat ze de motorschuit al van ver hoorden aankomen. In dat geval werden snel de bussen op de kar gezet en naar de vaart gebracht. Eén iemand trok de kar, terwijl de andere de bussen vasthield. Maximaal drie bussen konden er naar boven worden getrokken, de kade op. Helaas viel er in zo’n situatie ook nog wel eens een bus met melk. Op de kade was een melkstoep waar de bussen werden geplaatst. Aan de aanlegsteiger kon de schuit dan stoppen om de bussen op te halen. Elke bus had een eigen nummer, zodat de schipper wist waar de bussen vandaan kwamen en naar wie ze terug moesten. In de zomermaanden raakte het regenwater soms op. In dat geval werd aan de melkschipper doorgegeven dat er water nodig was en in de melkcentrale werden vervolgens de lege bussen met water gevuld. Deze werden weer teruggebracht naar de betreffende boer. De bussen werden aan de Wedde met de schuit afgeleverd. In 1869 werd eerst de Waal gedempt en in 1893 volgde de Biersloot, waardoor de laad- en losplaats nabij de sluizen aan de Wedde kwam te liggen. Vanaf de Wedde werden de bussen met paard en wagens naar de fabrieken gebracht.
Hollandia
Ook de N.V. Hollandsche Fabriek voor Melkproducten en Voedingsmiddelen ‘Hollandia’ liet de melk per schuit ophalen. Vanuit de wijde omgeving werd de melk aangevoerd of opgehaald. In De Lier was er een speciaal melkstationnetje waar de bussen door de melkschuiten werden opgehaald. Vanuit Vlaardingen werd het zelfs naar het buitenland geëxporteerd. Op de kade voor Hollandia was het ’s morgens en ’s avonds erg druk: “honderden wagens rijden aan en af en brengen demelk naar de fabriek, want er worden kolossale hoeveelheden melk verwerkt”. Hollandia deed ook zaken met de bekende familie veer- en beurtschippers De Willigen. In de kasboeken van 1882 lezen we dat Hollandia aan vrachtschipper ‘v. Willigen Delft 1 kist, 3 machien en 3 zakken met kaasbakken en verschot’ heeft meegegeven voor transport.
Voer voor de koeien
Het meel voor de koeien kwam bij Molen Aeolus of bij Dorsman op de Markt vandaan. Het meel werd eens per twee weken gebracht. Vroeger had de molen op de Kortedijk het recht van molendwang, wat inhield dat al het graan uit de omgeving alleen bij deze molen gemalen mocht worden. De naastliggende molensloot werd waarschijnlijk gebruikt om goederen aan te voeren. In 1798 werd dit recht op molendwang afgeschaft, maar in de stadskeuren waren nog altijd regels omtrent het malen opgenomen en over het transport, dat per voet, paard, rij- of vaartuig diende te gebeuren.
De spoeling voor de koeien werd met speciale spoelingschuiten van De Gist uit Delft naar de boerderijen gebracht. Vanaf de kade waren goten aangelegd die tot aan de stal liepen. Het laatste stuk goot moest alleen nog bevestigd worden op het moment dat de hete brei door de goten werd gepompt. Dit moest natuurlijk wel op tijd gebeuren, anders ging de spoeling verloren. De spoeling kwam terecht in een lorrie, die door de stal reed vanwaar de spoeling in de voergoot werd geschept. De koeien vonden dit heerlijk. Inmiddels zijn de koeien uit het landschap verdwenen en zijn ook de melkcentrales verplaatst naar andere steden, maar de sporen van dit verleden zijn in Vlaardingen nog duidelijk zichtbaar.
Trekschuit herontdekt in de Tweede Wereldoorlog
Pleun van der Kooij had een fourage en mestbedrijf nabij de Afrol in Vlaardingen. Met een motorboot vervoerde hij de mest en het veevoer naar het Westland. In de Tweede Wereldoorlog was er geen olie meer beschikbaar waardoor de handel gevaar liep. In 1939 had hij een boerderij overgenomen en het toeval wil dat iemand in de omgeving wist dat er nog een boom en touwen aanwezig waren. De jaaglijnen uit vroegere tijden werden vervangen door een boom, hierdoor werd de schuit minder tegen de kant aangetrokken. Van de boom werd een lijn gespannen naar het ‘trekpaard’. De jaagpaden waren nog intact en konden gebruikt worden.
Deze teksten zijn eerder gepubliceerd in de Schuite-Krant (juni 2016), een uitgave van de Gemeente Vlaardingen.
Tip: Meer informatie over de geschiedenis van Vlaardingen vind je op de Geschiedenis van Vlaardingen-website.
Plaats een reactie
Heb jij een verhaal over de Zuid-Hollandse geschiedenis?
Welk verhaal mag volgens jou niet ontbreken op deze website? Deel je verhaal of tip met de redactie! Lees de voorwaarden en tips voor het schrijven van een verhaal.
Ontvang de laatste verhalen in je mailbox
Wil je op de hoogte gehouden worden van nieuwe publicaties? Abonneer je dan op onze nieuwsbrief!
0 reacties