Het conserveren van voedsel is een probleem dat de mens al eeuwenlang bezighoudt. In de tijd van de VOC was al bekend dat voedsel langer houdbaar werd door het in zout te bewaren of in vet te verpakken. Dit verhaal van de Stichting Oud Alkemade gaat over Roelofarendsveen en omgeving, waar in de 19e en 20e eeuw veel inmakerijen waren gevestigd, waar groenten uit de regio met zout werden ingemaakt.
De eerste inmakerij
In deze regio werd vermoedelijk al vanaf het einde van de zeventiende eeuw groente geteeld. De grond in de Veender- en Lijkerpolder was hier heel geschikt voor. Het verhaal gaat zelfs dat de plaatselijke doperwten en snijbonen zo goed van kwaliteit waren dat ze rond 1800 zelfs aan het Franse hof werden gegeten. Als dat waar is, dan werden deze producten door de tuinders waarschijnlijk bij wijze van belasting in natura aan de Fransen geleverd. Met de teelt van augurken, later één van de belangrijkste producten, werd pas vanaf ca. 1825 begonnen. Het is niet bekend wanneer de eerste inmakerij zich in Roelofarendsveen heeft gevestigd. Zeker is dat er in 1862 een inmakerij, eigendom van Willem Hoogenboom, gevestigd was aan het Noordeinde. Ook Volwater, de huidige conservenfabriek, heeft zijn oorsprong in de negentiende eeuw.
Werkwijze
Het procedé van inmaken ging als volgt. De groenten werden eerst gewassen in slootwater of water uit het Braassemermeer. Daarna werden ze in oude wijnvaten gedaan, die voor 10 % gevuld waren met pekel. Deze vaten waren afkomstig uit Frankrijk en Duitsland. Als er nog restjes wijn inzaten hoefde er minder pekel bij (6 %), omdat de nog aanwezige alcohol meehielp met het fermentatieproces. De vaten hadden een inhoud van 180 liter.
De kwaliteit van de vaten was essentieel in dit proces. Vaten die niet luchtdicht waren werden naar de polder gebracht, verder lek gestoken en in een poel tot zinken gebracht. Elke inmakerij had een eigen kuiperij, waar vaten gerepareerd werden en nieuwe duigen en metalen ringen werden gemaakt. Het kuipen nam vaak zoveel ruimte in beslag dat het aanvankelijk op de openbare weg gedaan werd. Er was nog weinig verkeer op de weg destijds, dus dat kon goed. Rond 1900 werden er vaker houten loodsen gebouwd voor het kuipen van vaten.
Als het vat gevuld was, werd het deksel (of ‘boom’) er op geslagen en werden de vaten op hun zij gekanteld. In één van de duigen werd dan een gat geboord om het vat te kunnen afvullen met water. Om het af te dichten ging er een lap jute in het gat en werd er met een houten hamer een stop (‘bundel’) ingeslagen. Hierna konden de vaten worden opgeslagen, met 20 à 30 vaten tegelijk.
De vaten werden in lagen gestapeld met de stop omhoog. Op iedere laag werden twee planken (leggers) gelegd, waarop de volgende laag kwam te liggen. Omdat de groenten door de pekel slonken, moesten de vaten regelmatig bijgevuld worden. Hiervoor werden de vaten weer uit de opslag gehaald, de bundel verwijderd en het vat werd opnieuw met pekelwater afgevuld, zodat er geen lucht bijkwam. Dit gebeurde met tinnen gieters, om roest te voorkomen. Het hele proces - van inzouten tot de aflevering - nam gemiddeld zes weken tot drie maanden in beslag.
Seizoensgroenten
De topdrukte in de inmakerijen was van half augustus tot half september. Half augustus werden eerst de augurken ingemaakt, die een belangrijk deel van de productie uitmaakten. In de augurken werden eerst nog gaatjes geprikt, in een speciale machine, zodat het zout in het vat beter zijn werk kon doen. Na de augurken, volgden andijvie, diverse soorten bonen, uien en bloemkool.
In de winter werd zuurkool gemaakt, door witte kool fijn te snijden en in betonnen putten te storten, gemengd met een beetje pekel. De putten werden afgesloten met planken, die weer verzwaard werden met platen natuursteen. Na ongeveer zes weken, waarbij de temperatuur constant gemeten werd, was de zuurkool klaar. Veel gezinnen verdienden wat extra centjes door in de nazomer groente schoon te maken of bonen te doppen. Het ging om thuiswerk. Zo herinnert één van onze bronnen zich dat zij thuis tien grote zakken snijbonen op een dag ‘afhaalden’, waar ze 15 cent per zak voor kregen.
Herkomst groente
Niet alle groenten waren afkomstig uit Roelofarendsveen, sommigen werden uit het buitenland aangevoerd, zoals uien en olijven, door de inmakers ‘groene noten’ genoemd. De augurken (‘groffies’) werden wel voor een groot deel in de regio geteeld. Soms was er een misoogst en moesten de inmakerijen genoegen nemen met krom gegroeide augurken, ‘knorrels’. Bloemkool werd via de Delftse veiling aangevoerd, witte kool kwam grotendeels uit Noord-Holland.
De eerste inmakerijen kochten rechtstreeks groenten van de tuinders. Inkopers gingen de tuinders langs en kochten de groenten voor een zo laag mogelijke prijs. Voor de tuinders was dit niet altijd gunstig, en dat leidde uiteindelijk tot het oprichten van veilingen in Roelofarendsveen. Op 27 december 1917 werd de coöperatieve veiling Eendracht Maakt Macht (E.M.M.) opgericht, uit een samenvoeging van drie bestaande veilingen. Op de veiling doorgedraaide partijen kwamen overigens vaak tegen een geringe vergoeding alsnog bij de inmakerijen terecht.
Aflevering
De aflevering gebeurde eerst vooral per schip. De vaten werden in vletten geladen en door de polder naar de Veense sluis gevaren, waar ze werden overgeladen in binnenschepen, die ze naar Rotterdam vervoerden. Veel vaten waren bestemd voor de export naar Duitsland en Engeland. Ook ging een deel van de productie naar groothandels. Toen in 1912 de spoorlijn Hoofddorp-Leiden was aangelegd, ging zowel de aanvoer van lege vaten als de afvoer van gevulde vaten per trein. Ook de aanvoer van de groenten gebeurde vanaf die tijd per spoor. Het vervoer van en naar station Roelofarendsveen vond nog wel per boot plaats.
Zuurkar
Bij de groothandel werd het ingezouten voedsel weer uit de vaten gehaald en werd het zout eruit gespoeld. Vervolgens werd het gekookt en verwerkt met kruiden en azijn in allerlei voedselproducten. Bekend is dat er vanaf 1850 in veel steden op straat augurken en Amsterdamse uien verkocht werden, in ‘zuurkarren’. Met name veel joodse families waren actief in de (groot)handel in ingemaakte producten. Sommige handelaren hadden een eigen makerij, anderen lieten bij derden hun producten inmaken. Zo blijkt uit een bewaard gebleven kasboek van inmakerij P. Heemskerk dat deze in 1887 voor de Amsterdamse gebroeders Bosnak maar liefst duizend vaten augurken inkuipte.
Eerste Wereldoorlog
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd er veel geld verdiend met de handel in voedsel. Engeland had een volledige blokkade van Duitsland afgekondigd, maar in het neutrale Nederland bleven mensen bereid om voedsel te leveren. Vooral conserven waren gewild. De fabrikanten ontdekten al snel dat de Duitsers zelfs wilden betalen voor afval van kool. Het verhaal gaat dat er zelfs kroos uit de sloten werd geschept om in te maken!
Tegenwoordig
Na 1950 schakelden de bedrijven over op een andere techniek, het ‘inleggen’ (in azijn) in plaats van inzouten. Tegenwoordig worden de inmakerijen conservenfabrieken genoemd. In plaats van houten vaten werden andere verpakkingsmiddelen, zoals blik, glas en nog later plastic gebruikt. In Roelofarendsveen zijn nu nog drie conservenfabrieken actief die zijn voortgekomen uit inmakerijen, Nic. van Ruiten B.V. (de Lasso), van Ruiten Foodpack (sinds 1879, sinds enige jaren op het Veenderveld) en Bert Volwater en zoons (Veenderveld).
Lijst van inmakerijen
In de toptijd, tussen 1910 en 1930, waren er in Roelofarendsveen een flink aantal inmakerijen in bedrijf. De Stichting Oud Alkemade heeft het volgende overzicht samengesteld, per locatie: Langeweg: Bert Volwater (nu Veenderveld); Piet de Jong; Noordeinde: J. van der Meer (naast bakkerij den Butter); Piet de Jong (nu Welkoop); Van Ruiten (achter Chinees restaurant); J. van der Wereld; Jac. Bakker; Jan Huigsloot (bij café de Pepersteeg); Piet Huigsloot; Van Ruiten (nu Alkemadelaan, hoek de Lasso); Wagenaar (oude veiling); Witte Singel: Siem van Ruiten; Cees l’Ami; Zuideinde: Hein van Ruiten (nu Veenderveld); Teun de Jong (achter slagerij Van der Meer); Klaas Rodewijk; G. van der Hoorn.
Mocht u nog een aanvulling hebben dan kunt u dat melden aan de Stichting Oud Alkemade, info@stichtingoudalkemade.nl of T 071-3312168)
Stichting Oud Alkemade
Dit verhaal is gebaseerd op het artikel 'Inmakerijen, een bloeiende bedrijvigheid in Roelofarendsveen', dat in maart 2009 is gepubliceerd in 'Alkmadders', het tijdschrift van de Stichting Oud Alkemade.
Plaats een reactie
Heb jij een verhaal over de Zuid-Hollandse geschiedenis?
Welk verhaal mag volgens jou niet ontbreken op deze website? Deel je verhaal of tip met de redactie! Lees de voorwaarden en tips voor het schrijven van een verhaal.
Ontvang de laatste verhalen in je mailbox
Wil je op de hoogte gehouden worden van nieuwe publicaties? Abonneer je dan op onze nieuwsbrief!
0 reacties