Naar overzicht

Broeien en snoeien: vakmanschap door de tuinbazen en -knechten van Duivenvoorde

Lenneke Berkhout
— 2 reacties

Het landgoed Duivenvoorde in Voorschoten heeft niet alleen een prachtig kasteel, het heeft ook een rijke geschiedenis van tuinieren. Ontdek wat er werd verbouwd en wie er in de historische moestuin van kasteel Duivenvoorde werkten.

Kweekbakken in de Leidse tuin van kasteel Duivenvoorde. Zittend in het midden: tuinknecht Hendrik Oosterom. Een hedendaagse tuinbaas en kenner van leifruit noemt de vorm van de leifruitboom op de foto ‘super vakmanschap’. © particuliere collectie

Tuinknecht Hendrik Oosterom (1880-1965) werkte bijna vijftig jaar in de moestuin van kasteel Duivenvoorde in Voorschoten, van 1911 tot zijn pensioen in 1959. Je ziet hem in het midden van deze foto, gezeten op de rand van een van de koude bakken. Wie de man rechts van hem is, is onbekend. Hendrik Oosterom teelde het hele jaar door groenten voor de keuken van Duivenvoorde en voor zijn directe baas, tuinbaas Willem Gerard Gussekloo. In een schriftje – een ‘groenteboekje’ – hield Hendrik keurig de wekelijkse leveringen bij aan tuinbaas Gussekloo en aan ‘Baron v/d Oije’ [baron Willem Anne Assueer Jacob Schimmelpenninck van der Oye], die samen met zijn zuster Ludolphine Henriette en enkele personeelsleden op het kasteel een teruggetrokken bestaan leidde. In het bewaard gebleven groenteboekje noteerde hij dat de baron in de week van 29 december tot 3 januari 1920 ‘1 maal roode kool, 1 maal prei, 1 mand appelen en peeren, ¼ h.l. [hectoliter] aardappelen, 1 savooijekool, 1 maal stoofpeeren en 6 krop sla’ ontving. Tuinbaas Gussekloo kreeg diezelfde week ‘1 roode kool, 1 knolraap en ½ h.l. aardappelen’. Verschil moest er zijn!

De baron ontving in 1920 ‘1 maal roode kool, 1 maal prei, 1 mand appelen en peeren, ¼ h.l. [hectoliter] aardappelen, 1 savooijekool, 1 maal stoofpeeren en 6 krop sla.’

Het verhaal van de moestuin van kasteel Duivenvoorde is exemplarisch voor veel historische moestuinen bij kastelen en buitenplaatsen. In vervlogen tijden waren deze moestuinen onmisbaar en een bron van prestige voor de eigenaars. Met de teloorgang van veel buitenplaatsen in de negentiende en begin twintigste eeuw verdwenen veel moestuinen. Zij kwamen braak te liggen of kregen een andere bestemming en werden bebouwd. De laatste jaren neemt de belangstelling voor deze mooie plekken weer toe en blazen gepassioneerde vrijwilligers, vakkundige tuinbazen en bevlogen eigenaren oude moestuinen weer nieuw leven in. Ook de moestuin van kasteel Duivenvoorde leeft weer op en vormt een mooie, groene plek waar het goed toeven is.

Onmisbare moestuinen

Van oudsher hadden kastelen en buitenplaatsen een eigen moestuin en boomgaard. Deze waren van grote waarde en voorzagen de keuken het hele jaar door van groente, fruit en kruiden en het huis van bloemen. Deze moestuinen deden vaak in schoonheid niet onder voor de siertuin. In de zeventiende en achttiende eeuw maakte de moestuin zichtbaar deel uit van de tuin. Daarna werd het mode om de moestuin weg te stoppen achter muren en hagen. Dat gold ook voor de moestuin van Duivenvoorde.

Toen baronesse Henriette van Neukirchen genaamd Nyvenheim, eigenaar van Duivenvoorde, in 1830 trouwde met de Zeeuwse jonkheer Nicolaas Steengracht besloten zij het kasteel, dat jarenlang verhuurd was en enigszins verwaarloosd, grondig op te knappen en er in de zomermaanden te gaan wonen. Ook de tuin ging op de schop. Zij lieten een park aanleggen in de landschappelijke stijl die toen in de mode was. Met de aankoop van tweehonderd appel- en perenbomen werd de oude, vervallen boomgaard van Duivenvoorde hersteld. De jonkheer kreeg van familie en kennissen ook enten van morellen, kersen, pruimen en mispels. Ook de moestuin die destijds op enige afstand naast het kasteel lag – op de plek waar nu kerstbomen worden gekweekt – kreeg alle aandacht.

Drie generaties tuinbazen Gussekloo

De rechterhand van de jonkheer bij het onderhoud van de tuin was de tuinbaas. In november 1841 ging Willem Gussekloo als eerste van drie generaties tuinbazen Gussekloo aan de slag op Duivenvoorde. Niet alleen Willem werkte voor de jonkheer; ook andere gezinsleden stonden op de loonlijst. Zijn vrouw Hendrijntje maakte de groenten uit de moestuin schoon, voordat deze naar de kasteelkeuken ging en oudste zoon Gerrit werkte als tuinknecht. Toen zoon Dirk veertien jaar was, kreeg ook hij een aanstelling als tuinknecht.

Dirk werd uiteindelijk in 1866 zelf tuinbaas van Duivenvoorde. Hij was niet alleen tuinbaas, maar trad ook op als rentmeester en was een man van aanzien in Voorschoten. Dirk werkte tot op hoge leeftijd als tuinbaas van Duivenvoorde. In zijn tijd werd op de plek van de boomgaard een tweede, grote moestuin aangelegd, die om onduidelijke redenen de Leidse tuin werd genoemd.

Dirk Gussekloo stierf op 79-jarige leeftijd in 1909 en werd opgevolgd door zijn zoon Willem Gerard. Willem Gerard werkte bijna vijftig jaar als tuinbaas op Duivenvoorde. In zijn jaren als tuinbaas zag hij tot zijn leedwezen de tuin achteruit gaan en het aantal tuinknechten afnemen. In 1912 vererfde Duivenvoorde op Willem Anne Assueer Jacob Schimmelpenninck van der Oye. Er was nu minder vermogen beschikbaar om het landgoed te onderhouden, terwijl de onderhoudskosten, met name de personeelskosten, stegen. Toen Willem Gerard Gussekloo in 1949 zijn veertigjarig jubileum als tuinbaas vierde, schreef zijn zoon in een weekblad: ‘In 1909 was Duivenvoorde een der best onderhouden buitens van ons land, doch geleidelijk – zoals op alle grote bezittingen – zijn vele cultures sterk ingekrompen of geheel stopgezet. De oorlog 1940-1945 bracht aan de broeierij de genadeslag toe, toen een V1 bijna alle glas vernielde. Niettemin, de grote liefde voor het vak bleef’. Willem Gerard ging in 1959 op 85-jarige leeftijd met pensioen. Een jaar later werd kasteel Duivenvoorde ondergebracht in een stichting.

Dirk (1830-1909) en Willem Gerard Gussekloo (1874-1971). © particuliere collectie

De broeierij

Dat Willem Gerards zoon de broeierij van Duivenvoorde noemde in zijn eerbetoon van 1949 is niet verwonderlijk. Duivenvoorde stond erom bekend. De broeierij was de kunst om groenten vervroegd en verlaat te telen, zodat je ook buiten het gewone groeiseizoen verse groenten kunt oogsten. Dat broeien gebeurde in zogenaamde broeibakken. Aanvankelijk waren dit houten kweekbakken, later gemetselde vaste bakken. De restanten van de gemetselde bakken zijn nog te zien in de oude moestuin waar nu kerstbomen worden gekweekt. Ieder jaar bestelde tuinbaas Gussekloo in januari een schuit verse paardenmest en waren de tuinknechten dagen bezig om deze mest in de broeibakken te scheppen. Daarna dekten zij de mest af met een flinke laag aarde. Paardenmest vermengd met stro geeft van nature langdurig warmte af, wanneer het vergaat. Het verwarmt zo de bovenste laag aarde, waardoor een warme bodemtemperatuur ontstaat en je al vroeg in het seizoen kunt zaaien, maar ook het groeiseizoen kunt verlengen. In plaats van paardenmest werd ook wel run gebruikt. Run is gemalen eikenschors en heeft dezelfde eigenschap als paardenmest.

Om de koude buitenlucht tegen te houden legden de tuinknechten glazen ramen schuin op de bakken. Het was een klus die zij samen moesten doen, want de ramen waren loodzwaar. De bakken waren nu klaar om als broeibakken dienst te doen.

De broeierij was een innovatie uit de tweede helft van de zeventiende eeuw. Het was een prijzige techniek. Met name de glazen ramen waren duur. Ook moest ieder jaar mest of run ingekocht worden. Het bezit van broeibakken was dan ook een teken van welstand en het gebruik van broeibakken was lange tijd voorbehouden aan de rijke burgerij en de adel. Zij konden hun gasten aan tafel verrassen met verfijnde groenten en exclusief fruit buiten het normale oogstseizoen en dat gaf hen aanzien. Pas in de negentiende eeuw, toen glas veel goedkoper was geworden, loonde het voor tuinders die groenten teelden voor de stedelijke markt om broeibakken te gebruiken.

De broeierij vergde niet alleen een goed gevulde portemonnee: voortdurend moesten de tuinknechten alert zijn de bakken op tijd en voldoende te luchten om ziekten en rotting te voorkomen.

De broeierij vergde niet alleen een goed gevulde portemonnee, maar vooral ook vaardige hoveniershanden en vakkennis. Voortdurend moesten de tuinknechten alert zijn de bakken op tijd en voldoende te luchten om ziekten en rotting te voorkomen. Temperatuurwisselingen, vorst of juist felle zon konden de jonge planten snel aantasten. De tuinknechten moesten erop letten tijdig rietmatten op de ramen van de broeibakken te leggen om de planten te beschermen. In de winter moest één van de tuinknechten ook op zon- en feestdagen de bakken ‘dekken’. Daar kreeg hij overigens extra voor betaald.

Dankzij een uitgekiende werkcyclus en de broeierij was het mogelijk 365 dagen per jaar verse groenten te leveren. Dat bleek ook uit het groenteboekje van tuinknecht Hendrik Oosterom. Dat hij eind december 1920 zes kroppen sla oogstte in de moestuin van Duivenvoorde vinden we vandaag de dag misschien niet meteen opvallend. We zijn gewend dat bijna alle groenten en fruit het hele jaar door verkrijgbaar zijn, al dan niet ingevlogen uit verre landen. In de tijd van Oosterom, en de tuinknechten voor hem, was verse sla in de winter echter een staaltje vakmanschap. 

Broeibakken en druivenkassen in de oude moestuin van kasteel Duivenvoorde. © Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

Groenten en fruit als geschenk

De werkcyclus begon met het zaaien van groenten in de broeibakken. Zaailingen werden vervolgens afgehard in koude bakken onder glas. Sommige peulvruchten, zoals doperwten, zijn bestand tegen wat vorst en konden meteen de volle grond in. Naarmate het voorjaar vorderde, gingen alle zaailingen naar de gewone moestuinbedden. In het late najaar keerden bladgroenten als sla of winterpostelein terug naar de koude bakken. Strobalen en rietmatten beschermden deze groenten tegen kou en vorst. Knol- en wortelgewassen werden ingekuild in een laag zand of bewaard in een laag aarde of zand in een vorstvrije, donkere kelder. Zo bleven de groenten vers tot in het voorjaar. 

De inzet van het tuinpersoneel stelde de kasteeleigenaren in staat een oude traditie in stand te houden en exclusieve groenten en fruit te schenken aan familieleden of belangrijke contacten. Niemand minder dan koningin Wilhelmina kon daardoor genieten van de opbrengst van de moestuin van Duivenvoorde. In 1910 stuurde tuinbaas Willem Gerard Gussekloo weken achtereen komkommers naar Het Loo, evenals meloenen en druiven.

Niemand minder dan koningin Wilhelmina kon genieten van de opbrengst van de moestuin van Duivenvoorde.

Leifruit

Naast de broeierij waren de tuinbazen ook trots op hun leifruit. Op de foto van Hendrik Oosterom aan het begin van deze pagina staat een fraaie leifruitboom tegen de tuinmuur van de Leidse tuin. Leifruit is fruit dat langs een muur wordt geleid en in vaak kunstzinnige vormen wordt gesnoeid. Het is een manier om fruitsoorten als perziken, abrikozen, vijgen en de meeste soorten handperen te telen, die vergeleken met appels meer warmte nodig hebben om te groeien en te rijpen. De muur waartegen het leifruit staat, beschermt de bomen tegen wind en regen. Bovendien nemen de stenen overdag zonnewarmte op en geven deze warmte ’s nachts weer af. Zo ontstaat een warmer microklimaat. Op de foto is ook goed te zien dat aan de muur een houten latwerk (spalier) is bevestigd waaraan de fruitbomen werden vastgebonden. De fraaie vorm op de foto is een variant van een dubbele verrier palmet, een snoeivorm die hoveniers alleen met veel geduld en vakmanschap wisten te kweken. Een hedendaagse tuinbaas en kenner van leifruit noemt de vorm van de leifruitboom op de foto ‘super vakmanschap’.

De dubbele verrier palmet is een snoeivorm die hoveniers alleen met veel geduld en vakmanschap wisten te kweken.

De fruitmuren op Duivenvoorde waren recht, maar er bestonden ook andere fruitmuren. Op de buitenplaats Berbice in Voorschoten zijn nog de experimentele muren te zien die lakenkoopman en tuinliefhebber Pieter de la Court rond 1700 liet bouwen om te onderzoeken welke muur het beste resultaat gaf. Hij liet muren bouwen die achterover dan wel voorover helden en een retranchementen-muur met in- en uitspringende vlakken. Op Clingendael en Cromvliet staat nog een slingermuur, waarbij de bochten zorgen voor beschutte plaatsen.

De belangstelling voor de kunst van het leifruit snoeien verdween grotendeels in de twintigste eeuw en daarmee ook de kennis en vaardigheid om leifruit te kunnen snoeien. Deze vorm van hovenierskunst was bijna ter ziele gegaan, maar werd gered door de grote inzet van enkele liefhebbers. Inmiddels zijn op meerdere plekken in Zuid-Holland groepjes vrijwilligers actief om leifruit in stand te houden of opnieuw aan te planten. Zo blijft dit waardevolle erfgoed in stand.

De gerenoveerde Leidse tuin. © Stichting Kasteel Duivenvoorde

Hedendaagse moestuin

De moestuin waar tuinbaas Willem Gussekloo in de jaren 1840 werkte heeft inmiddels een andere functie gekregen en is niet toegankelijk. De Leidse tuin (van de eerste foto) die aan het eind van de negentiende eeuw werd aangelegd daarentegen wel. Tientallen jaren was deze grote ommuurde tuin van ongeveer 6000 m² in gebruik als kerstboomkwekerij. Tot de huidige tuinbaas van Duivenvoorde, Dick de Vlieger, enkele jaren geleden het initiatief nam deze moestuin te renoveren. Samen met landschapsarchitect Michael van Gessel maakte hij een ontwerp met hoogstamfruitbomen, bloembedden en een kruidentuin. Als laatste is nu ook het leifruit voor een deel in ere hersteld. Samen met een groep vrijwilligers onderhoudt hij deze moestuin. Zo wordt een lange traditie op bescheiden schaal voortgezet. Als je kasteel Duivenvoorde bezoekt, moet je beslist een kijkje nemen in de landgoedwinkel. Daar vind je namelijk de heerlijkste producten uit de tuin van het kasteel.

Bekijk ook

In 2022 werden historische moestuinen in Zuid-Holland voor het eerst in kaart gebracht. Lees meer over dit project in opdracht van de erfgoedlijn Landgoederenzone van de provincie Zuid-Holland.

Over de auteur

Lenneke Berkhout is historicus en heeft een passie voor tuingeschiedenis. In 2023 kwam haar boek ‘Hoveniers en tuinbazen’ uit, waarin ze schrijft over de cultuurgeschiedenis van het tuinieren door de eeuwen heen. Ze is als expert betrokken bij de werkgroep moestuinen op historische buitenplaatsen. Deze werkgroep bracht in 2022 de historische moestuinen in Zuid-Holland in kaart.

2 reacties

George 31 maart 2023

Bedankt voor deze mooie interessante inkijk in het verleden.

Chanan 02 mei 2023

Wat een interessant artikel. Hendrik Oosterom is namelijk mijn overgrootvader. Leuk om een kijkje te nemen in deze (familie) geschiedenis

Plaats een reactie

Verzenden

Heb jij een verhaal over de Zuid-Hollandse geschiedenis?

Welk verhaal mag volgens jou niet ontbreken op deze website? Deel je verhaal of tip met de redactie! Lees de voorwaarden en tips voor het schrijven van een verhaal.

Ontvang de laatste verhalen in je mailbox

Wil je op de hoogte gehouden worden van nieuwe publicaties? Abonneer je dan op onze nieuwsbrief!

Deze website maakt gebruik van geanonimiseerde cookies om jouw gebruikservaring te optimaliseren en voor de analyse van onze website. Deze cookies kun je niet uitzetten. Bij het tonen en afspelen van YouTube video's worden cookies van derden geplaatst. Deze cookies van derden kun je wel uitzetten. Klik op "Akkoord" als je akkoord gaat met dit gebruik van cookies, klik op "Aanpassen" voor meer informatie en om zelf te bepalen welke cookies deze website plaatst.

Deze website maakt gebruik van geanonimiseerde cookies om jouw gebruikservaring te optimaliseren en voor de analyse van onze website. Deze cookies kun je niet uitzetten. Bij het tonen en afspelen van YouTube video's worden cookies van derden geplaatst. Deze cookies van derden kun je wel uitzetten. Klik op "Akkoord" als je akkoord gaat met dit gebruik van cookies, klik op "Aanpassen" voor meer informatie en om zelf te bepalen welke cookies deze website plaatst.