Naar overzicht

Geschiedenis van het Weeshuis

Ingrid van der Vlis
01 februari 2018 — 7 reacties

Nederland kent geen weeshuizen meer. Medische vooruitgang, veranderde jeugdzorg en sociale wetten hebben deze voorziening overbodig gemaakt. Gelukkig maar. De tehuizen roepen vooral nare associaties op: grote onpersoonlijke instellingen, waar jongens geestdodende arbeid verrichten en meisjes in de huishouding zwoegen, allemaal gekleed in ouderwetse uniformen. Anno 2018 neigt dat naar kindermishandeling. In een tijd dat ouderloze kinderen en zwerfjongeren een almaar toenemend probleem vormden, ligt dat anders.

Gestandaardiseerde zorg, werkgarantie en een degelijk kledingpakket zijn in de late middeleeuwen juist de pluspunten van een modern weeshuis. Iedere stad die het zich kan veroorloven, sticht zo’n nieuwerwetse instelling. Deze weeshuizen maken eeuwenlang het verschil tussen verkommeren op straat en een eenvoudige, maar degelijke opvoeding. Voor enkelingen biedt dit instituut zelfs de kans om boven het maaiveld uit te steken.

Detail van De zeven werken van barmhartigheid van de Meester van Alkmaar (1504), dat laat zien hoe een goed christen hulpbehoevenden moet helpen. (Collectie Rijksmuseum Amsterdam)

Van oudsher komen ouderloze kinderen onder de hoede van hun familie. Dat kan tot misstanden leiden als verwanten zich meer om het geld bekommeren dan om het weeskind zelf. Om kinderen te behoeden voor verlies van de erfenis van hun ouders, worden plaatselijk regels opgesteld. Hertog Willem van Beieren verstrekt als graaf van Holland in 1355 een in dit opzicht belangrijk privilege aan Delft. De vier raadsmannen van de stad krijgen toestemming de voogdij over ouderloze kinderen te regelen. Het is de basis van wat later de Weeskamer zal heten.

Delft is hierdoor de eerste stad in Holland met een juridisch vangnet voor weeskinderen. Voor zolang het duurt tenminste. Vier jaar later raakt Delft in onmin met de dan regerende graaf en wordt onder meer dit privilege weer ingetrokken. Pas in 1389 krijgt de stad opnieuw het recht voogden aan te wijzen voor ouderloze kinderen. In de navolgende decennia krijgt de Weeskamer vorm en in ieder geval vanaf 1471 worden de hiermee belaste overheidsdienaren expliciet weesmeesters genoemd. Ook in andere Hollandse steden zijn dan vergelijkbare instanties actief.

 

Heilige Geest


Hoe belangwekkend ook, het beheren van de erfenis is nog wel iets anders dan het opvoeden van een kind dat zijn of haar ouders heeft verloren. Dat laatste blijft lange tijd de zorg van de familie. Zijn er geen verwanten – of zijn ze onbekend omdat een kind te vondeling is gelegd – dan moeten de weesmeesters op zoek naar een pleeggezin. Vanaf de vijftiende eeuw zijn het vaak de Heilige Geestmeesters die hulp bieden bij die zoektocht. Zij zijn aangesteld door het stadsbestuur om uitdelingen te doen aan de armen.

Bedelaars langs de deuren zijn het schrikbeeld van ieder stadsbestuur. Johannes Arnoldus Boland naar Rembrandt van Rijn, 1874. (Collectie Rijksmuseum Amsterdam)

De Heilige Geestmeesters bekommeren zich in principe om alle armen in de stad en hebben vaak zowel ouderen en zieken als passanten en kinderen onder hun hoede. Het komt regelmatig voor dat kinderen noodgedwongen in een Heilige Geesthuis worden opgevangen. Het in 1450 opgerichte Heilige Geesthuis in Leiden stelt twee jaar na de opening al een zekere Marigen aan als ‘moeder’ voor de kinderen, voor wie ook vijf bedden en een ledikantje worden aangeschaft. De tijdelijke opvang zal niet meer verdwijnen. Het Heilige Geesthuis raakt voller, zeker als het aantal kinderen in de hongerjaren 1491-1492 rap toeneemt: in twee jaar tijd worden 29 vondelingen en 14 verlaten kinderen opgenomen.


In Utrecht sticht Evert Zoudenbalch in 1491 het Sint Elisabethgasthuis voor ‘alle ellendighe weeskynderen, knechtkens en meechdekens’. Dit tehuis komt bekend komt te staan als het eerste weeshuis van het land. Ook de Delftse Heilige-Geestmeesters investeren aan het eind van de vijftiende eeuw in een onderkomen. Zij laten naast het Heilige-Geesthuis een apart Vondelingenhuis bouwen. Een vergelijkbaar complex bestaat vanaf 1495 in Gouda, waar de Heilige-Geestmeesters kinderen onderbrengen op de locatie waar ook het bakhuis, het koren- en molenhuis, de turfhoek en het deelhuis voor de armen gevestigd zijn. Opvang speciaal voor kinderen wint maar mondjesmaat terrein; de meeste steden houden het bij noodopvang en pleegzorg. Deze oplossing werkt zolang er op bescheiden schaal gebruik van wordt gemaakt.

Veel weeshuizen stammen af van de middeleeuwse Heilige Geest. Het symbool van de Heilige Geest, de duif, komt dan ook regelmatig voor op uitingen van de tehuizen.

Zwerfkinderen


In de zestiende eeuw kraakt de sociale zorg in zijn voegen. Oorlog, honger en pest zorgen voor een stijgend aantal hulpbehoevenden; vluchtelingen uit de Zuidelijke Nederlanden zoeken hun heil in het noorden. Zeker in Holland groeien de steden razendsnel, waardoor het moeilijker is om één op één hulp te verlenen. Want wie heeft de aalmoes het hardste nodig? Armoedzaaiers gelden als een sociaal probleem en krijgen met meer regels te maken. Pas als duidelijk is dat zij echt geen inkomen hebben of hulp van familie kunnen krijgen, komen zij voor armenzorg in aanmerking.
Zogenaamde ‘oneerlijke’ armen moeten aan het werk of worden bij de stadspoorten al geweerd – afschuiving is van alle tijden. Tegelijkertijd groeit het aanbod aan zorg voor de ‘eerlijke’ armen; naast de Heilige Geest betreedt de diaconie van de nieuwe gereformeerde kerk het speelveld. Dat leidt tot specialisatie bij de bestaande instellingen. Er komen onder meer aparte voorzieningen voor ouderen en krankzinnigen, die niet meer automatisch tussen vreemdelingen en zieken worden ondergebracht.

Nog sterker is de differentiatie bij de zorg voor kinderen. Meer dan voorheen staat de eigenheid van jongeren voorop, er moet voor hen gezorgd worden. Ouders hebben expliciet de taak hun kroost te vormen en te disciplineren. Maar wat als dat niet gebeurt en kinderen over straat zwerven? Voor ouders een onverdraaglijk idee, voor ordehandhavers eveneens. Verlaten en verweesde kinderen die niet aan het werk komen, trekken bedelend door de stad. Het idee groeit dat de opvoeding van deze jongeren de sleutel tot maatschappelijke rust kan zijn. In de meeste steden ontfermt de diaconie zich aan het eind van de zestiende eeuw over de ‘gewone’ armen en richt de Heilige Geest zich op de hulpbehoevende kinderen: vondelingen en wezen. Er zijn nieuwe middelen nodig, de traditionele pleegzorg en noodopvang voldoen niet meer.

Het Weeshuis der Hervormden in Schiedam met in het midden het voormalige kloostercomplex, aan weerszijden de nieuwgebouwde vleugels door Pieter Stalpart van der Wielen, circa 1770. (Collectie Gemeentearchief Schiedam)

Hergebruik van kloosters


Het stichten van weeshuizen krijgt vleugels na de Reformatie. In vrijwel alle steden komen na de religieuze omwenteling kloostergebouwen vrij. Vaak mogen de laatste hier wonende kloosterlingen nog wel blijven, maar vervallen de riante complexen uiteindelijk aan de lokale overheid die naar het protestantse kamp is overgestapt. Het blijkt de ideale mogelijkheid om de recent ontstane instellingen onderdak te bieden. Het van 1561 daterende weeshuis in Rotterdam krijgt in 1578 de beschikking over het leegstaande Augustijner nonnenklooster.
Het Haagse Armenweeshuis verhuist in 1579 naar het ruime Sint-Agnietenklooster. In Delft krijgen twee conventen in deze jaren een vergelijkbare bestemming. Bewaarders van het Heilige-Geestzusterhuis vormen hun klooster om tot een tehuis voor ‘schamele meisjes’ en de Heilige Geest mag een weeshuis stichten in het verlaten Sint-Barbaraklooster. Dit pand is vele malen groter dan het eerder in gebruik zijnde Vondelingenhuis. Hervormingen in Leiden zorgen ervoor dat de Heilige Geest in 1583 ook een ‘echt’ weeshuis kan stichten in het Onze-Lieve-Vrouwegasthuis. Net als in Gouda ontvangt de Heilige Geest er verschillende baten uit voormalig katholiek kerkelijk bezit.

Niet alle Hollandse steden kunnen zich direct een modern weeshuis veroorloven. In Schiedam informeren de Heilige-Geestmeesters in 1598 vergeefs naar een leegstaand convent om op die plek kinderen ‘in goede tucht ende disipline’ op te voeden. Voor het benodigde kapitaal schrijft de Heilige Geest een loterij uit, een indertijd veelgebruikt middel om sociale zorg mee te financieren. Met de opbrengst van deze loterij lukt het in 1605 alsnog de eerste steen te leggen voor het nieuwe weeshuis. De buursteden doen er langer over. In Maassluis betrekken weeskinderen in 1675 voor het eerst een eigen tehuis, en in de relatief arme vissersstad Vlaardingen blijft de zorg geruime tijd in handen van één instelling: het Heilige Geest- en Weeshuis op de Markt. Pas in 1722 zal hier een nieuw en modern onderkomen voor de kinderen verrijzen.

Of een weeshuis nu vroeg of laat verrijst, de meeste tehuizen zitten binnen de kortste keren bomvol. Twee- tot driehonderd bewoners zijn voor het Delftse weeshuis geen uitzondering; in Leiden kunnen na het rampjaar 1672 zelfs duizend kinderen tegelijk op hulp rekenen. De weeshuizen voorzien overduidelijk in een behoefte.

De oudste afbeelding van twee Delftse weeskinderen, door Jacob Spoors vereeuwigd in het kaartboek van het Weeshuis, 1650. (Collectie Stadsarchief Delft)

In een weeshuis weet je tenminste dat er driemaal daags iets te eten op tafel staat, ook al is het voor de zoveelste keer gekookte gruttenpap.

Gruttenpap


Een belangrijk kenmerk van de nieuwe weeshuizen is de zichtbaarheid van de kinderen. Zij ontvangen bij hun komst in het tehuis direct een pak kleding. Dat zijn uniforme kledingstukken die zij voortaan altijd moeten dragen. Degelijke broeken, buizen en rokken waar zij zuinig mee moeten omspringen. Niet zelden ontvangen zij tweedehands kleding, afkomstig van oudere bewoners. Voor de zondag is er een aangepast tenue. Als de weeshuisbewoners gezamenlijk naar de kerkdienst gaan, moeten zij er piekfijn uitzien. Omstanders kunnen dan goed zien hoe keurig de weeskinderen erbij lopen en hoe goed zij opgevoed worden. Dat is van belang voor de goodwill in de stad. De zorg wordt immers grotendeels door bewoners betaald, indirect via belastingen en direct via donaties en legaten. Het uniform heeft meer voordelen. Het is voordelig in serie te maken en de kinderen krijgen nauwelijks de kans stiekem iets buiten de muren van het weeshuis te ondernemen. Iedereen zal hen van verre herkennen.
Het leven in een weeshuis ziet er in vrijwel alle steden eender uit. Jongens en meisjes verblijven op verschillende afdelingen, ook als het broers en zussen betreft. Zij staan op die afdelingen onder toeziend oog van de binnenvader en de binnenmoeder, die weer ondersteuning krijgen van stafmedewerkers als een naaimoeder, een onderwijzer en een kleermaker. De omvang van een tehuis bepaalt uiteraard hoeveel extra medewerkers er zijn.

Meestal hebben ook oudere kinderen – zij verlaten de instelling op zijn vroegst op hun twintigste – een taak in het toezicht. Helemaal bovenin de hiërarchie staan de regenten en regentessen, die het weeshuis besturen en zorg dragen voor de voorzieningen. Zij beheren het geld en regelen de inkopen. Om dat zo efficiënt mogelijk te doen, kent een weeshuis bijna altijd een standaardmenu. Dat bestaat vooral uit brood, bonen, erwten, grutten en af toe spek of vlees. Het eten is nooit een vetpot, maar is vaak wel riant vergeleken met wat veel arme kinderen thuis voorgeschoteld krijgen. In een weeshuis weet je tenminste dat er driemaal daags iets te eten op tafel staat, ook al is het voor de zoveelste keer gekookte gruttenpap.

Binnenvader houdt toezicht bij de maaltijd in het Heilige Geest Weeshuis te Leiden. Jan Pietersz Dou, circa 1618. (Collectie Erfgoed Leiden en Omstreken)

Hard werken


Na het ontbijt wacht de kinderen een dag vol werkzaamheden. Alleen de allerjongsten blijven bij de zogenaamde minnemoeders in het tehuis. De anderen hebben een strikt programma met schoolgang, huishoudelijk werk en een ambachtsopleiding. Zij worden klaargestoomd om als goede arbeidskrachten het huis te kunnen verlaten. Jongens van zo’n tien jaar oud gaan aan de slag bij een schoenmaker, een mandenmaker of in de textielindustrie – net waar er vraag naar is. De jongens hebben enige zeggenschap over hun carrière, maar de regenten beslissen over de uiteindelijke werkplek.
Dergelijke kinderarbeid is tot ver in de negentiende eeuw niet ongewoon. Het verschil voor de weeskinderen zit hem erin dat zij op contractbasis een vak leren en niet alleen voor losse klusjes worden ingezet. Ook kijken de regenten op de achtergrond mee of zij niet uitgebuit worden. Meisjes werken minstens zo hard, maar krijgen geen ambachtsopleiding. Hun werkterrein is meestal binnen het tehuis. Zij hebben dienst in de keuken, bij de schoonmaakploeg of op de naaikamer. De weeshuizen kunnen niet zonder deze extra hulpkrachten. Zijn de meisjes oud genoeg, dan gaan zij in het huishouden van een rijke stadgenoot als dienstmeid of naaister aan het werk.

Naast de werkopleiding krijgen alle kinderen basaal onderwijs. Ze leren eenvoudige berekeningen maken, het ABC spellen en een beetje lezen en schrijven. Hiermee kunnen ze in hun werkzame leven de administratie bijhouden en – ook niet onbelangrijk – de bijbel leren lezen. Het onderwijs voldoet aan de normen die ook voor gewone kinderen gelden.

In de achttiende eeuw komt er speciaal voor weeskinderen nog iets bijzonders bij. Drie tehuizen krijgen de unieke kans om het onderwijs een belangrijke stimulans te geven. Een flinke erfenis van Maria Duyst van Voorhout, Vrijvrouwe van Renswoude, – dan zonder twijfel de rijkste vrouw van de Republiek – valt in 1754 ten deel aan de weeshuizen van Delft, Den Haag en Utrecht. Zij bepaalt dat er een aparte fundatie moet worden opgericht, de Fundatie van Renswoude, om weesjongens meer dan alleen een ambacht te leren. Jongens die goed presteren en over talent beschikken, kunnen hiervoor in aanmerking komen. In Den Haag komen ze in een aparte vleugel van het Burgerweeshuis terecht, in Utrecht en Delft verrijzen zelfs eigen Fundatiehuizen. Zij krijgen daar hoogwaardig onderwijs in vakken als wis- en natuurkunde. Hiermee is de Fundatie van Renswoude zijn tijd ver vooruit.

De geselecteerde jongens krijgen een voorkeursbehandeling. Zij verhuizen naar het Fundatiehuis of de speciale vleugel van het gewone tehuis. Hier is volop luxe, maar daar moet ook hard voor gewerkt worden. Wie dat niet doet of wie slechte cijfers haalt, gaat terug naar het ‘gewone’ weeshuis. Sommige jongens weten echter met deze opleiding een positie te bereiken waarvan zij anders alleen maar hadden kunnen dromen. De hoogste baas van Rijkswaterstaat, kunstenaars en belangrijke wiskundigen worden hier opgeleid. Meisjes delen overigens niet in dit succesverhaal. Zij moeten nog geruime tijd wachten voordat ook zij dergelijke kansen krijgen.

Meisjes uit het Weeshuis der Hervormden in Schiedam poseren omstreeks 1900 met hun handwerk, een activiteit waarin zij kunnen uitblinken als keurige en ijverige jongedames. (Collectie Gemeentearchief Schiedam)

Tweede bloeitijd


Het leven in een weeshuis is zwaar, maar kent zo zijn voordelen. Die voordelen gelden enerzijds de kinderen. Zij hebben een dak boven het hoofd, krijgen hun dagelijkse maaltijden en worden volgens de standaard van de tijd opgevoed tot zelfstandige volwassenen. Anderzijds plukt ook de stedelijke samenleving er de vruchten van. De zorg voor wezen, vondelingen en verlaten kinderen is in handen van een organisatie die daar de expertise voor bezit. Rondzwervende jongeren behoren in principe tot het verleden. Voor ouders is het een geruststellende gedachte dat er voor hun kinderen een vangnet bestaat wanneer zij zelf vroegtijdig overlijden.
Is het daarmee alleen maar hosanna in de jeugdzorg? Nee, er bestaat ook veel onrecht in de weeshuizen en misbruik ligt op de loer. Liefdeloze zorg lijkt eerder regel dan uitzondering in tehuizen waar binnenvaders en binnenmoeders zonder enige pedagogische scholing tientallen – soms honderden – kinderen in het gareel moeten houden. Dat alles neemt niet weg dat de weeshuizen geruime tijd toch als de beste optie gelden. Generaties weeskinderen en vondelingen genieten daarom eenzelfde opvoeding in de tehuizen.

Vanaf de achttiende eeuw klinkt er wel kritiek op de massale instellingen, maar verrijzen er ook nog veel nieuwe weeshuizen. De kritiek betreft vooral de eenvormige zorg. Daarbij liggen niet het uniform, de dagindeling en het harde werken onder vuur, maar speelt de verzuiling een grote rol. Hoewel veel weeshuizen uit de eerste golf in de zestiende eeuw hervormd van oorsprong zijn, bieden zij meestal plaats aan alle mogelijke kinderen uit een stad. Dat heeft in sommige plaatsen eerder al geresulteerd in een scheiding tussen een armen- en een burgerweeshuis. In de achttiende en negentiende eeuw groeit tevens de vraag naar opvang voor aparte gezindten. Er verrijzen onder meer uitgesproken katholieke, joodse en doopsgezinde tehuizen. Den Haag bijvoorbeeld kent vanaf 1736 een luthers weeshuis en heeft sinds 1763 een eigen tehuis voor de Waalse gemeente. Katholieke kinderen kunnen er vanaf 1765 in het RK Weeshuis terecht en het Israëlitisch Weeshuis sluit in 1865 de rij.

Op 5 november 1867 lopen de kinderen uit het Weeshuis der Hervormde Gemeente in Den Haag naar de nieuwbouw aan de Hooftskade, litho ter gelegenheid van de opening. (Collectie Haags Gemeentearchief)

De verzuiling zorgt voor een golf aan nieuwe weeshuizen, waardoor ook oudere tehuizen hun accommodatie tegen het licht houden. Moderne medische inzichten spelen hierbij een rol. Lucht en licht worden belangrijke pijlers voor nieuwbouw, als tegenhanger van de vaak donkere en bedompte kloostercomplexen waar veel weeshuizen nog altijd in gevestigd zijn. Pedagogische vernieuwingen doen eveneens hun intrede. Vrije tijd en speelgoed maken vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw deel uit van de dagelijkse gang van zaken. Het Burgerweeshuis in Rotterdam bijvoorbeeld biedt tweemaal per week gymnastieklessen aan en de regenten richten voor de oudere jongens een gezelligheidsvereniging op: Vriendschap zij ons streven.


Anachronisme


De modernisering zet maar met mate door. Qua opzet blijven de weeshuizen gelijk aan hun zestiende-eeuwse voorgangers. Het doel is nog steeds de kinderen tot keurige en zelfstandige jongvolwassenen op te voeden. Daar horen gemengde recreatieruimtes niet bij, evenmin als volledige zelfbeschikking over de te volgen opleiding. De regenten en regentessen houden het laatste woord, ook over de Rotterdamse gezelligheidsvereniging die vooral bedoeld lijkt om de jongens van de straat en uit de kroeg te houden. Die houding is in de eerste helft van de twintigste eeuw nog algemeen aanvaard, na de Tweede Wereldoorlog veranderen de weeshuizen in rap tempo in een anachronisme in de sociale zorg. De kritiek op instellingszorg neemt hand over hand toe. Weeshuizen met hun traditionele regentencolleges passen niet meer bij de veranderende jeugdzorg en de groeiende democratisering in alle gelederen.


Het aantal kinderen dat opvang nodig heeft, neemt zodanig af dat de weeshuizen vrijwel continu onderbezet zijn. Veel weeshuizen laten in deze periode ook halfwezen toe: kinderen van wie alleen de vader of de moeder is overleden. Zolang er geen financieel vangnet bestaat voor alleenstaande ouders is dat voor velen een uitkomst. Sommige tehuizen veranderen hun statuten en richten zich op probleemjongeren, die door het Ministerie van Justitie bij hen geplaatst worden. Andere weeshuizen staken de instellingszorg en zetten hun kapitaal in om hulp te verlenen als jeugdfonds. De Algemene Bijstandswet doet in 1965 de laatste weeshuizen de das om; ook zij sluiten de deuren. Kinderen zouden beter af zijn in pleeggezinnen of – met financiële ondersteuning – bij familieleden. De kinderzorg lijkt weer terug bij af. Net als voor de hausse aan weeshuizen in de zestiende eeuw komen kinderen en jongeren weer onder toezicht van familie of een pleeggezin. Uiterst modern.

Over de auteur

Ingrid van der Vlis is historicus en werkt voor haar eigen onderzoeksbureau Tijdelijk. Zij schreef boeken over verschillende weeshuizen en publiceerde veel over Delft. Zowel de lijvige stadsgeschiedenis vanaf 1795, Vooruit met veel verleden, als diezelfde historie in pocketformaat: De kleine geschiedenis van Delft voor dummies. Ook schreef zij ruim 50 Bevrijdingsbulletins over alles waar mensen dat eerste jaar na de Tweede Wereldoorlog mee te maken kregen in Delft.

7 reacties

J Vermeulen waterlelie 16 gouda 0622401417 30 december 2021

mijn tweede vader heeft 7 jaar (1920-1927) in het weeshuis in gouda doorgebracht zijn er gegevens,, boekjes, fotos verhalen bekend zij naam was Eldert zandijk

Redactie 10 januari 2022

Beste J. Vermeulen, wellicht kan het Streekarchief Midden-Holland je hiermee helpen, zij beheren de archieven van Gouda. Ze hebben een website, telefoonnummer en emailadres, zie: www.samh.nl. Veel succes!

anna 19 maart 2022

beste als ik het goed begrepen heb allemaal zijn er dus totaal geen weeshuizen meer terwijl er toch zoveel kinderen zijn die echt hulp nodig hebben en er gewoon niets gedaan word ik spreek uit ervaring en ik wil zelf een tehuis openen moet alleen nog uitzoeken hoe en wat ik precies allemaal nodig heb om dat tedoen en ja ik wil het gewoon in huishoudelijke kringen doen want dat is heel belangrijk

hjdg 13 mei 2022

wat voor beroepen kon je doen als je in een weeshuis zit en groot bent?

Redactie 20 mei 2022

Beste hjdg, dat verschilde een beetje per weeshuis, maar vaak leerden de weeskinderen een ambacht of werkten in de nijverheid, bijvoorbeeld spinnen, naaien, breien, wolweven of pijpmaken.

David 21 juli 2022

In mijn stamboom is iemand tussen 1887 en 1892 pleegkind geweest (rotterdam). Met een onbekende vader. Denkt u dat er ergens clues zijn te vinden?

Redactie 27 juli 2022

Beste David, dit zou je kunnen navragen bij het Stadsarchief Rotterdam. Succes!

Plaats een reactie

Verzenden

Ontdek meer

Heb jij een verhaal over de Zuid-Hollandse geschiedenis?

Welk verhaal mag volgens jou niet ontbreken op deze website? Deel je verhaal of tip met de redactie! Lees de voorwaarden en tips voor het schrijven van een verhaal.

Ontvang de laatste verhalen in je mailbox

Wil je op de hoogte gehouden worden van nieuwe publicaties? Abonneer je dan op onze nieuwsbrief!

Deze website maakt gebruik van cookies

Deze website maakt gebruik van geanonimiseerde cookies om jouw gebruikservaring te optimaliseren en voor de analyse van onze website. Deze cookies kun je niet uitzetten. Bij het tonen en afspelen van YouTube video's worden cookies van derden geplaatst. Deze cookies van derden kun je wel uitzetten. Klik op "Akkoord" als je akkoord gaat met dit gebruik van cookies, klik op "Aanpassen" voor meer informatie en om zelf te bepalen welke cookies deze website plaatst.

Deze website maakt gebruik van geanonimiseerde cookies om jouw gebruikservaring te optimaliseren en voor de analyse van onze website. Deze cookies kun je niet uitzetten. Bij het tonen en afspelen van YouTube video's worden cookies van derden geplaatst. Deze cookies van derden kun je wel uitzetten. Klik op "Akkoord" als je akkoord gaat met dit gebruik van cookies, klik op "Aanpassen" voor meer informatie en om zelf te bepalen welke cookies deze website plaatst.