Naar overzicht

Zuid-Holland en het ontstaan van de standaardtaal

Mathilde Jansen
02 november 2022

De dialecten van Zuid-Holland vertonen veel gelijkenissen met het Standaardnederlands. Dat komt omdat ze aan de basis hebben gelegen van de vorming van de standaardtaal. Toch zijn er ook genoeg verschillen aan te wijzen. Wat zijn typische kenmerken voor de Zuid-Hollandse dialecten?

In de middeleeuwen spraken alle Nederlanders dialect. Dat geldt dus ook voor de inwoners van Zuid-Holland. Zij spraken niet één dialect, maar een van de vele Zuid-Hollandse dialecten. Het dialect verschilde van dorp tot dorp. Toch hadden deze dialecten ook gemeenschappelijke kenmerken.

Friese kustbewoners

De gemeenschappelijkheid in de taal vinden we vooral in de typische kustvormen. Deze kwamen alleen voor bij de kustbewoners die door de Romeinse schrijver Tacitus aangeduid werden als Ingaevones, een Latijnse term. Later zijn Nederlandse dialectologen de taal van deze kustbewoners Ingweoons gaan noemen, en de betreffende dialectvormen 'ingweonismen'. In feite waren het Friezen die in vroeger tijden het hele kustgebied bewoonden. Aan de andere kant van de Noordzee werd Ingweoons gesproken door de Engelse kustbewoners. Het Ingweoons was dus een voorloper van het huidige Fries en Engels. Daarom lijken deze talen ook wel wat op elkaar.

Terug naar Holland. Aan de basis van de taal die er gesproken wordt staat dus het Fries, maar al vanaf 800 worden de Friezen in Zuid-Holland verdreven door de Franken. Het Hollands wordt daarmee Frankisch met oude Friese invloeden. In Noord-Holland houdt het Fries wat langer stand (tot 1289), en zijn dus ook meer Friese kenmerken bewaard, met name in West-Friesland.

Kustvormen zijn bijvoorbeeld de i en e-klanken in woorden die in het Standaardnederlands een u hebben. Zo kent Holland woorden als rig en reg voor 'rug', pit en pet voor 'put' en brig en breg voor 'brug'. Taalkundigen spreken bij deze vormen van 'ontronding': terwijl je bij de u-klank je lippen rondt, maak je die ronding niet bij de i of e-klank. Schrijvers als Bredero en Huygen gebruiken deze vormen in hun zestiende- en zeventiende-eeuwse teksten om een 'platte' uitspraak neer te zetten. Voorbeelden zijn pet als woord voor 'aardappelkuil', stikkezakje voor 'boterhamzakje' en regge voor 'rug' in het Katwijks en het Schevenings. In het 18e-eeuwse Haags kwamen woorden als stik en rig voor. In het Engels heb je ook vormen als ridge, bridge voor 'bergrug', 'brug' en pit voor 'kuil'.

Verbreiding van het Fries (Kaart vervaardigd door Joep Kruijsen en Nicoline van der Sijs (samenstellers) (2016) voor Meertens Instituut Kaartenbank, eerste versie gelanceerd in 2014). Kaart © Geografiek, 2011

Behoefte aan een eenheidstaal

Met de opkomst van de boekdrukkunst in de Renaissance ontstond een behoefte om teksten te verspreiden over grotere gebieden, en dus aan een uniforme schrijftaal. Vanaf de zeventiende eeuw zien we dat er in de schrijftaal toegewerkt wordt naar één gemeenschappelijke taal. Ook de Statenbijbelvertaling speelde daarin een belangrijke rol. De Statenvertaling is de eerste officiële Bijbelvertaling in het Nederlands die rechtstreeks is gemaakt vanuit de oorspronkelijke talen Hebreeuws (Oude Testament) en Grieks (Nieuwe Testament). Daarvoor was een standaardtaal noodzakelijk. Het waren lieden uit de hogere lagen van de bevolking in de Hollandse steden die bepaalden welke taalvarianten tot norm werden verheven. Dat kwam omdat Holland in de zeventiende eeuw het economische en culturele centrum was van de Republiek. Het is dan ook niet verrassend dat de deftige taal in Holland de basis ging vormen voor het Standaardnederlands.

Standaardtaal: niet alleen Hollands

Toch was die geschreven standaardtaal niet alleen maar Hollands. De basis voor de schrijftaal was eigenlijk al veel eerder gelegd in Vlaanderen, dat voor de Val van Antwerpen het economisch centrum van de Nederlanden vormde. Bovendien waren veel protestantse hoogopgeleiden uit het zuiden gevlucht naar het noorden, waar ze zich mengden met de Hollandse elite. Daardoor vinden we in de standaardtaal nu nog woorden met een van oorsprong Vlaamse uu, zoals nu en duwen. En dus niet het Hollandse nou of douwen. Om dezelfde reden zijn Hollandse vormen als zeun voor zoon, deuze voor deze en bin voor ben niet in de standaardtaal terechtgekomen.

Uit besluitenlijsten van de statenvertalers blijkt bovendien dat ze sommige taalvarianten niet op wilden nemen omdat deze werden geassocieerd met de lagere klassen. Zo wordt in Holland de vorm mijn gebruikt voor mij en kun je in veel Zuid-Hollandse dialecten bijvoorbeeld zeggen 'Die fiets is van mijn'. Die vorm vonden de statenvertalers te volks. Maar hun officiële argument was dat ze het vormverschil tussen het persoonlijk voornaamwoord en het bezittelijk voornaamwoord in stand wilden houden. Ook het Hollandse wederkerend voornaamwoord z’n eigen in een zin als 'Hij wast z’n eigen' werd te volks bevonden. Liever koos men voor het Duitse en Oost-Nederlandse zich.

In 1618 gaven de Staten-Generaal opdracht de bijbel in het Nederlands te vertalen uit de grondtalen: het Hebreeuws, Grieks en Aramees. Tussen 1626 en 1635 werkte een commissie in Leiden aan deze ‘Statenvertaling’. Voordat de definitieve versie van de Statenbijbel werd gedrukt, werden eerst proefdrukken gemaakt. De vertalers hebben daarop veel correcties aangegeven – heel veel correcties. (Archief van de Staten van Holland, 1572-1795, 3.01.04.01, inv. nr. 4414, folio 1, Collectie Nationaal Archief)

Officiële spelling en grammatica

In eerste instantie werden al deze voorschriften vooral nageleefd door een kleine groep hoogopgeleiden. Maar begin negentiende eeuw verschenen voor het eerst een officiële spellinggids en een grammatica, geschreven door respectievelijk de Leidse hoogleraar Matthijs Siegenbeek en Petrus Weiland. Die laatste had in Leiden theologie gestudeerd en woonde een groot deel van zijn leven in Rotterdam. Hun voorschriften werden bindend voor het onderwijs en de overheid.

In de negentiende eeuw ontstond een gesproken standaardtaal, die vanaf 1895 ook wel werd aangeduid als Algemeen Beschaafd Nederlands (ABN). Tegenwoordig spreken we liever van Algemeen Nederlands (AN). Die standaardtaal verspreidde zich snel vanuit de Randstad naar de omliggende gebieden, mede door het onderwijs (de leerplichtwet in 1900) en de grotere mobiliteit. Maar ook radio en televisie gingen in de twintigste eeuw een grote rol spelen in de verspreiding.

Nieuwe stadsdialecten

Wel bestond er nog lang een groot verschil tussen stad en platteland. Op het platteland sprak men veel minder standaardtalig dan in de stad. Maar ook binnen steden bestonden verschillen. Zo sprak men in het westelijke Gouda meer ‘plat’ en in het oostelijke Gouda meer volgens de standaardtalige norm. Plaatsen als Katwijk en Scheveningen bleven lang vasthouden aan hun eigen dialect. Deze vissersplaatsen waren veel minder gericht op de steden, en meer op andere vissersplaatsen.

Tegelijkertijd ontstonden in de steden zogenaamde stadstalen of stadsdialecten, die ook afweken van de standaardtaal. Denk aan het Haags, het Leids en het Rotterdams. Deze varianten ontstonden als de taal van de werkende klasse oftewel het stadsproletariaat. Hun uitspraak verschilde van de leidende klasse. In plaats van zoon zeiden zij bijvoorbeeld zooun en dus niet zeun zoals in het vroegere Hollands gebruikelijk was en nog steeds te horen is in Katwijk en Scheveningen.

Dialectkaart van het woord "Zoon". Zeun-achtige vormen komen veel voor langs de kust. In Holland werd de oudere vorm ‘zeun’ soms verdrongen door de prestigieuzere vorm ‘zoon’. (Kaart vervaardigd voor Sijs, N. van der (red.), Dialectatlas van het Nederlands (Amsterdam 2011). Kaart © Geografiek, 2011

Bronnen

Sjef Barbiers e.a., Dynamische Syntactische Atlas van de Nederlandse Dialecten (DynaSAND) (Amsterdam 2006)

Cor van Bree, Zuid-Hollands. Reeks 'Taal in stad en land' (Den Haag 2004)

Jo Daan en Marie J. Francken, Atlas van de Nederlandse Klankontwikkeling aflevering 1 (1972)

Mathilde Jansen e.a. Atlas van de Nederlandse taal. Editie Nederland (Tielt 2017)

Nicoline van der Sijs e.a., Dialectatlas van het Nederlands (Amsterdam 2011)

Over de auteur

Mathilde Jansen is taalwetenschapper en wetenschapsjournalist en is werkzaam voor onder meer het Meertens Instituut en NEMO Kennislink.

0 reacties

Plaats een reactie

Verzenden

Deze website maakt gebruik van geanonimiseerde cookies om jouw gebruikservaring te optimaliseren en voor de analyse van onze website. Deze cookies kun je niet uitzetten. Bij het tonen en afspelen van YouTube video's worden cookies van derden geplaatst. Deze cookies van derden kun je wel uitzetten. Klik op "Akkoord" als je akkoord gaat met dit gebruik van cookies, klik op "Aanpassen" voor meer informatie en om zelf te bepalen welke cookies deze website plaatst.

Deze website maakt gebruik van geanonimiseerde cookies om jouw gebruikservaring te optimaliseren en voor de analyse van onze website. Deze cookies kun je niet uitzetten. Bij het tonen en afspelen van YouTube video's worden cookies van derden geplaatst. Deze cookies van derden kun je wel uitzetten. Klik op "Akkoord" als je akkoord gaat met dit gebruik van cookies, klik op "Aanpassen" voor meer informatie en om zelf te bepalen welke cookies deze website plaatst.