In 1726 en 1727 werd door drie mannen, allen bewoners van Warmond, een reeks diefstallen gepleegd op twee aldaar gelegen buitenplaatsen. Op huize Schoonoord waren zo’n honderd flessen wijn ontvreemd of leeggedronken, en op huize Oostergeest hadden de heren een zware geldkist meegenomen. Twee van de drie dieven waren zo verstandig om uiteindelijk de benen te nemen. Maar de derde, Gerrit van Wijngaarden, pakte het minder handig aan. Als tuinman en boerenknecht stond Gerrit in het dorp bepaald niet bekend als een rijke jongen. Toch beging hij de fatale fout om opeens, tot ieders verbazing, een aantal flinke schulden bij een paar dorpsgenoten af te betalen.
Dit artikel is eerder gepubliceerd in De Hekkensluiter, het verenigingsblad van Historisch Genootschap Warmelda (Jaargang 15 (2018), nr. 1).
Op 27 september 1727 werd Gerrit gearresteerd. Aanvankelijk ontkende hij elke betrokkenheid, en beweerde hij zijn geld te hebben gevonden in een tuin waar hij aan het schoffelen was. De baljuw van Warmond geloofde hem niet. Sterker nog, hij beschuldigde hem van allerlei andere baldadigheden en diefstallen. Maar Gerrit bleef ontkennen.
Hierop bedreigde de baljuw hem met de pijnbank. Angstig geworden, bekende Gerrit de diefstal op huize Schoonoord, maar bleef ontkennen dat hij bij de inbraak op Oostergeest betrokken was. Het gevolg was dat de baljuw nu wel met de “Torture” (marteling) begon, waarop Gerrit alles tot in detail bekende.
Gerrit moest bestraft worden. De eis van de baljuw luidde, dat Gerrit “op het publiek schavot dezer heerlijkheid” gebracht moest worden om te worden opgehangen. Dit gebeurde op de Baan. Gerrits lichaam moest daar twee uur aan de galg blijven hangen. Daarna moest het op een horde (een mat van vlechtwerk) worden gelegd en naar het “galgenveld” bij de Poel – het huidige Poelmeer – worden gesleept. Aldaar moest Gerrits lijk wederom aan de galg worden opgehangen “tot spijze van de vogelen des hemels”. Op of kort na 13 november 1727 werd het vonnis uiteindelijk voltrokken.
Gerrit van Wijngaarden kreeg dus de doodstraf. Bijzonder is, dat hij deze straf niet kreeg van een grafelijke ambtenaar, maar van een Warmondse rechtbank. Niet alleen bij dit proces was dit het geval. Op het gebied van de rechtspraak hadden de vorst en zijn vertegenwoordigers in Warmond al eeuwen niets te vertellen.
Over leven en dood
Deze situatie was ontstaan in 1402. Dit verhaal begint dan ook in dit jaar. De toenmalige heer van Warmond, ridder Jan van den Woude, had zich tijdens de oorlog die hertog Albrecht van Beieren tegen de Friezen voerde, zeer voor zijn vorst ingezet. Zowel militair als financieel kon de hertog op de heer van Warmond rekenen. Om Jan van den Woude te belonen en hem ook aan te sporen om zich voor hem te blijven inzetten, verhief de hertog het ambacht Warmond in 1402 tot een hoge heerlijkheid. De akte waarmee de hertog dit officieel maakte, is bewaard gebleven. Daarin verklaarde hertog Albrecht dat hij “om menighen trouwen dienst, die ons onse getruwe Her Jan van den Woude, Ridder, gedaen heeft ende wilt God noch doen sal, hem (...) gegeven hebben ende gheven mit desen brieven dat Ambocht van Warmonde mit allen sinen toebehoren, ende (...) vrij Here dair of te wesen, van hoghen ende van laghen gerechte”.
Ridder Jan van den Woude werd hierdoor heer en meester in zijn rechtsgebied. Als “vrij Here” hoefde hij op het gebied van de rechtspraak geen rekenschap meer af te leggen bij vertegenwoordigers van de vorst. En als bezitter van de “hoghen ende van laghen gerechte” kon de heer van Warmond (of de door hem aangestelde schout/baljuw) voortaan recht spreken over criminele of halszaken, dus misdrijven waar de doodstraf op stond: onder meer moord, gewapende beroving, ontvoering, verkrachting, overspel en brandstichting.
Een van de eerste stappen die de heer van Warmond in of kort na 1402 moet hebben genomen, is het oprichten van een galg. Dit blijkt weliswaar niet expliciet uit eerder genoemde akte, maar dat de galg bij de hoge heerlijkheid hoorde, bewijzen andere aktes die op dit punt wat uitvoeriger zijn gesteld. Toen hertog Albrecht bijvoorbeeld een paar jaar eerder de heer van Egmond met de heerlijkheid van Ameland beleende, meldde hij expliciet dat hij hem de vrije en hoge heerlijkheid gaf “met al synen toebehooren (...). Dat is te verstaen Putte, ende Galge, in hoogen, ende in lagen, als een vrye Heerlycheyt toebehoort”.
Het plaatsen van een galg was voor iedere heer in bezit van een hoge heerlijkheid de manier om zijn status te tonen: bij uitstek was de galg het symbool van zijn macht. Hoe belangrijk dit symbool was, zien we ten slotte bij de Warmondse edelman Foyken Foykensz. (vermeld 1382-1424). Hoewel Foyken aan het begin van de 15de eeuw heer van Waalwijk was, moest hij dulden dat Dirk van Haastrecht op één van zijn goederen een galg plaatste en daar rond 1415 een misdadiger liet ophangen. Foyken had de grond in kwestie weliswaar in eigendom, maar de hoge jurisdictie aldaar kwam niet hem, maar Dirk van Haastrecht toe. Door een galg te plaatsen liet Dirk van Haastrecht zijn heerlijke rechten gelden.
Het galgenveld: oudste vermelding
In Warmond moet in of kort na 1402 dus reeds een galg hebben gestaan. Om het bestaan van deze galg in deze jaren waterdicht te bewijzen, zijn we aangewezen op verkoopaktes, of anders leen- of pachtbrieven die de galg toevallig als belending vermelden. Betreffende de periode direct na de verheffing van Warmond tot een hoge heerlijkheid, kennen we helaas geen aktes die de galg vermelden. Helemaal verrassend is het niet, want in naburige heerlijkheden zijn de archieven net zo zwijgzaam. Zo is de plek waar schout en buren in Oegstgeest vóór 1577 rechtspraken door gebrek aan documenten ook geheel onbekend.
De oudst bekende vermeldingen van de Warmondse galg zijn schijnbaar te vinden in twee samengebonden morgenboeken, afkomstig uit het archief van de heren van Warmond, en die volgens de huidige inventaris van genoemd archief uit circa 1550 zouden dateren. Naast deze vroege datering, is het feit dat deze boeken in het archief van de heren van Warmond worden bewaard, heel bijzonder. Alle andere bewaard gebleven Warmondse morgenboeken worden namelijk bewaard bij het Hoogheemraadschap van Rijnland.
In het eerste morgenboek is onder de bezittingen van de heer van Warmond sprake van land “bij de galch werff, ii hont”. Daarbij is genoteerd dat het land ondertussen in handen van ene “Jan Cop” was gekomen. Laatstgenoemde heette voluit “Jan Lambrechtsz. Koplapper”. Zoals te verwachten viel, wordt hij in het tweede (latere) morgenboek genoemd in bezit van “telant bijde galge, ii hont”.
Als we deze Jan Lambrechtsz. in de andere morgenboeken bij het Hoogheemraadschap opzoeken, dan valt op dat de twee hont bij de galg in 1580 nog niet onder Jans bezittingen worden genoemd. Maar kort vóór 1590 had Jan dit stukje land inmiddels verworven, want in een rond dat jaar opgesteld document wordt hij expliciet in bezit genoemd van “twee hont teelants over het huys te Lochorst bij de galge werff”. En passant vernemen we waar de galg ongeveer gelegen was.
Duidelijk is dat Jan Lambrechtsz. zijn land bij de galg ergens tussen 1580 en 1590 heeft verworven. In het morgenboek uit 1580 had hij het land nog niet, en in het morgenboek uit 1592 staat hij keurig vermeld in bezit van “telant bijde galge, ij hont”. Voor de tussenliggende periode bezit het Hoogheemraadschap géén morgenboek. Overduidelijk horen de twee morgenboeken uit het archief van de heren van Warmond, waarin we de galg voor het eerst vermeld vonden, tussen het morgenboek van 1580 en dat van 1592. Aangezien morgenboeken om de vier jaar werden opgesteld, kunnen we onze twee morgenboeken zeer precies dateren: het kunnen alleen de morgenboeken van 1584 en 1588 zijn. Andere mogelijkheden zijn er niet.
De eerste vermelding van de galg was te vinden in het eerste morgenboek. Daarmee valt de eerste vermelding van de galg in 1584 toch heel wat later dan de aanvankelijk veronderstelde ‘circa 1550’. Dat is aardig vroeg, maar daarmee nog niet de oudst bekende vermelding van de galg. In het verpondingsregister, daterend uit 1579, vinden we onder de bezittingen van de heer van Warmond “twee hont teelants, voor den huyse van Lochorst genaemt 't Galchwerffgen”. Dit is – voor zover nu valt na te gaan – de oudste vermelding van het Warmondse galgenveld.
Het galgenveld: precieze locatie
De exacte locatie van de galg laat zich aan de hand van bovengenoemde morgenboeken niet nauwkeurig bepalen. Het morgenboek uit 1544, dat als enige alle landerijen redelijk nauwkeurig in de ruimte plaatst, noemt de galg niet. De latere morgenboeken vermelden landerijen vaak in ongeordende lijsten, als toebehoren bij de ene of andere boerderij. Omdat de morgenboeken uit 1584 en later de “galch werff” slechts als belending bij zo’n ondergeschikt stuk land vermelden, komen we over de locatie van de galg niets te weten.
Gelukkig was de allereerste vermelding van het galgenveld wel informatief. We zagen dat het verpondingsregister uit 1579 over het “Galchwerffgen” meldde dat het “voor den huyse van Lochorst” lag.
Heel nauwkeurig is dit nog niet, maar in latere grondadministraties vinden we het galgenveld gelukkig weer vermeld. De Warmondse historicus A.G. van der Steur stelde vast dat een klein perceel, gelegen aan de oever van de Poel, bij de grens tussen Oegstgeest en Warmond, in 1667 de “galchcamp” werd genoemd. Dit lag inderdaad precies tegenover kasteel Lockhorst.
Dit perceel, dat in latere tijd nog als het “galgebosje” bekend stond, lag aan de noordwestzijde van de huidige Hyancintenlaan, bij de noordoostelijke oever van het Poelmeer. Dáár stond de galg.
Deze locatie was duidelijk niet zomaar gekozen, want die vertoont veel gelijkenis met de locaties van galgen in andere plaatsen. Om te beginnen valt op dat de galg op het einde van een doodlopende weg stond: de Lijtweg, waarvan de Mgr. Aengenentlaan een restant is. Schijnbaar kwam dit meer voor, want in Valkenburg was dit ook het geval. Op de kaart van Rijnland door Floris Balthasar uit 1615 is te zien, dat de Broekweg die door het Valkenburgerbroek loopt, ter hoogte van de “Schou sloot” een scherpe bocht naar het oosten toe maakt en precies eindigt bij het galgenveld.
Maar nog belangrijker is, dat de Warmondse galg door deze locatiekeuze feitelijk op de grens tussen twee gebieden kwam te staan. Uit wetenschappelijk onderzoek in verschillende provincies is duidelijk geworden, dat galgen inderdaad vaak stonden op de grenzen van territoria, het liefst in de buurt van een vaart of een doorgaande weg. Het was de bedoeling dat reizigers de galg zagen staan. Zo werd hun duidelijk gemaakt, dat zij de wet van het gebied dat zij betraden, maar beter konden respecteren. Reizigers die Warmond via de “brede wech” (nu Oranje Nassaulaan) betraden, zagen – kijkend over de boomloze weilanden – de galg aan de Poel direct staan. Voor handelaren die de twee Warmondse kloosters per boot via de Poel kwamen bevoorraden, was het spektakel van de galg nog indringender, want zij voeren er direct langs. Allen begrepen de boodschap: hier werd tegen misdadigers onverbiddelijk opgetreden.
Twee galgen
Galgen waren in de middeleeuwen niet alleen in Warmond, maar in heel Nederland en ook elders in Europa, een vertrouwd gezicht. Hollandse steden als Amsterdam, Alkmaar, Beverwijk, Haarlem, Dordrecht, Delft, Leiden – en talloze andere – hadden een galgenveld. Net als in Warmond waren die galgenvelden gelegen buiten de nederzetting, langs een doorgaande weg of een belangrijk water.
Het galgenveld was niet de plek waar stedelijke rechtbanken misdadigers ter dood brachten. Terechtstellingen vonden meestal plaats op een ‘executiegalg’, op een centrale plek – bijvoorbeeld een plein – in de stad zelf. Pas als de veroordeelde was gedood, werd zijn lijk buiten de stad gebracht, om dat op een ‘tentoonstellingsgalg’ op het galgenveld wederom op te hangen. Zo werden Leidse misdadigers in Leiden terechtgesteld op de Blauwe Steen in de Breestraat (en na 1463 op het Gerecht bij het Gravensteen). Hun lijken werden vervolgens naar het Leidse galgenveld gebracht aan de Morsweg, aan de oevers van de Rijn, waar nu studentenroeivereniging Njord is gevestigd. Het schouwspel diende, zoals we eerder duidelijk maakten, “tot Afschrick ende Exempele” voor een ieder die, al dan niet met slechte bedoelingen, het Leidse gebied betrad.
De stedelijke tweedeling executiegalg/tentoonstellingsgalg was ná de middeleeuwen in Warmond ook gebruikelijk. Veroordeelden werden ter dood gebracht op de Baan en werden pas na hun executie naar het galgenveld aan de Poel gebracht. Maar ging het van meet af aan zo?
Volgens het standaardwerk van Jelgersma over galgenvelden in West- en Midden-Nederland, is het mogelijk dat veroordeelden oorspronkelijk op het galgenveld zelf werden opgehangen. Dit wil zeggen dat veroordeelden in de late middeleeuwen niet in de nederzetting werden terechtgesteld, maar levend naar het galgenveld werden geleid om dáár ter dood te worden gebracht, waarna zij gewoon bleven hangen totdat zij vergaan waren. Vooral op het platteland, in heerlijkheden die de hoge jurisdictie bezaten, waren de executiegalg en de tentoonstellingsgalg volgens Jelgersma één en dezelfde galg. Jelgersma kon dit helaas alleen in Duitsland echt aantonen. Maar voor zijn stelling is in Holland ook steun te vinden. Zo is het geval bekend van een stel Leidse misdadigers, die in 1395 nog levend naar het galgenveld werden gebracht, en die pas dáár werden geëxecuteerd.
Het buiten de stad gelegen galgenveld deed in het middeleeuwse Leiden dus op z’n minst bij gelegenheid dienst als executieplaats. We hebben geen redenen om aan te nemen, dat het in Warmond of elders anders is gegaan.
De galg op het Warmondse galgenveld stond er niet altijd. De galg is na de middeleeuwen schijnbaar een tijd weg geweest. Het kaartenboek van de abdij van Rijnsburg, die op de geest enige landerijen bezat, vermeldt namelijk dat de abdij in 1596 nog zo’n 75 roeden land bezat uit “een stuck lants groot omtrent 600 roe toecomende de Edelen Heere van Warmont daer eertyts tgherecht placht te staen”. Onder de bezittingen van de heer van Warmond kunnen we in deze periode met name één stuk grond aanwijzen met zo’n oppervlakte: een perceel van 593 roeden, direct aan de galg gelegen, en dat qua vorm met het galgenveld één geheel vormde, met een totale oppervlakte van 652 roeden. Dat men met het woord “tgherecht” daadwerkelijk het galgenveld bedoelde, blijkt uit het overgeleverde kaartmateriaal, waarop galgenvelden in heel veel plaatsen ‘gerechten’ werden genoemd. Soms werden beide benamingen gebruikt, zoals in Gouda, waar het “Galgeveld” ook bekend stond als “’t Gerecht”.
Het feit dat in 1596 over het Warmondse gerecht gemeld werd, dat het “eertyts (…) placht te staen”, moet betekenen dat de galg al een tijd verdwenen was. Dat dit inderdaad zo was, blijkt uit de kaart van het Hoogheemraadschap van Rijnland uit 1647. Daarop zijn de gerechten van bijvoorbeeld Valkenburg, Voorschoten en Leiden keurig afgebeeld, terwijl het gerecht van Warmond geheel ontbreekt. Misschien was de Warmondse galg tijdens de verwoestingen van het Leidse beleg verloren gegaan, zoals zoveel andere zaken in het dorp.
Een rechthuis: vanaf wanneer?
Toch werd het galgenveld aan de Poel weer in gebruik genomen. Uit de bewaard gebleven vonnissen blijkt dat daar begin 18de eeuw weer een galg stond. Omdat deze galg (in tegenstelling tot andere galgen elders) nooit op kaarten voorkomt, moeten we schijnbaar concluderen dat die er niet altijd stond. Misschien werd de Warmondse galg in de praktijk pas opgericht als die voor een executie nodig was. In ieder geval fungeerde deze galg vanaf de 17de eeuw slechts als tentoonstellingsgalg, want vonnissen werden elders voltrokken: in het dorp zelf, op de Baan. Warmond vertoonde op dit punt in de vroegmoderne tijd dus stedelijke trekken: een executieplaats binnen de nederzetting, en een galgenveld daarbuiten.
Aanwijzingen dat het gerecht op de Baan vóór de 17de eeuw bestond, zijn er niet. Daarom rijst de vraag: was het vestigen van het rechthuis aan de Baan onderdeel van de herbouw van het dorp, na de reeds genoemde verwoestingen van het Leidse beleg in 1574? Niet alleen de galg was rond die tijd verdwenen. Een groot aantal boerderijen in het dorp werd toen afgebrand. Maar belangrijker voor dit verhaal is, dat toen ook het huis van de schout in vlammen opging. Feit is dat een ander huis, namelijk de woning van schout Adriaan Willemsz. van Grieken, dat aan de Baan was gelegen, al vóór 1632 het nieuwe onderkomen van de Warmondse rechtbank werd. Ditzelfde huis bleef nadien als herberg én rechthuis fungeren. Ondertussen bleef de omgeving van de galg ook niet onaangeroerd: in 1606 vindt men de Leidse Universiteit vermeld in verband met de koop van twee hont land “voor de galgwerf te Warmond”, terwijl de akkerstrook aan het einde waarvan de galg stond, even later onderdeel werd van de aangrenzende landerijen van kasteel Lockhorst.
Het bovenstaande geeft een beeld van het dorp ná het Leidse beleg van 1574. Maar waar waren de executieplaats en het rechthuis vóór het Leids beleg dan wel gelegen?
Aangezien Warmondse archieven daterend van vóór het beleg nog geen antwoord op deze vragen hebben geleverd, zijn we aangewezen op een andere strategie: kijken naar de praktijk elders. Wat blijkt? Rechthuizen in Holland werden in deze periode zeer vaak gevestigd in baljuw- en schoutswoningen, die tegelijkertijd vaak ook dienst deden als herberg. In Noordwijk, bijvoorbeeld, stond de woning van de baljuw in de 16de eeuw bekend als het huis waar recht gesproken werd. En in Voorschoten werden rechtszittingen in dezelfde periode in de herberg van de schout gehouden.
Dit was in Warmond ná het beleg zeker ook het geval. Al vanaf 1612 spreken de morgenboeken van “Adriaen Willemsz. Bailliu ende Schout tot Warmont eijgen sijn hoffstede”, en deze hofstad aan de Baan – dat lazen we eerder – stond vanaf 1632 inderdaad bekend als herberg én rechthuis.
Als we willen weten waar het Warmondse rechthuis vóór het beleg van Leiden gevestigd was, doen we er dus waarschijnlijk goed aan, om naar de baljuw- en schoutswoning te zoeken. Het morgenboek van 1564 vermeldt dit huis: “Die bailiu ende schoudt van Warmondt zijn hofstede”. Volgens het morgenboek stond deze hofstad direct ten noorden van kasteel Lockhorst. Bijzonder aan deze ligging is, dat de woning van de schout in 1373 ook al op deze plek stond. Maar of dit betekent dat het rechthuis tussen 1373 en 1564 altijd op dezelfde locatie heeft gestaan, is op z’n minst erg onzeker.
Over het galgenveld zelf kunnen we wat stelliger zijn. In 1596 was het galgenveld hoe dan ook al oud, anders had men toen niet kunnen melden dat daar “eertyts tgherecht placht te staen”. Kort na 1500 stond er dus met zekerheid een galg aan de Poel, en misschien ook eerder, maar hoe dan ook niet eerder dan 1402. Meer kunnen we hier niet over zeggen.
Daders
Wie stierf er aan de galg? Betreffende de 15de eeuw kunnen we hier door gebrek aan bronnen geen antwoord op geven. Het bewaard gebleven archief van de schouten van Warmond vangt pas aan in 1575. We kunnen betreffende de periode vóór 1575 dus géén enkele naam noemen van personen die aan de Warmondse galg zijn gestorven. Wel kunnen we één ding zeggen: het waren er waarschijnlijk héél weinig. Daar zijn met name drie verschillende aanwijzingen voor.
De eerste aanwijzing is te vinden in de vroegmoderne praktijk op Warmondse bodem. De bewaard gebleven criminele dingboeken, die in 1663 aanvangen, vermelden pas in 1727 een doodvonnis (het vonnis waarmee we dit artikel begonnen). Van der Steur merkte daarom terecht op, dat de galg in laatstgenoemd jaar dus minstens 65 jaar niet gebruikt was. Hij voegde eraan toe: “Geen der inwoners kon zich waarschijnlijk herinneren dat er ooit in Warmond de doodstraf was voltrokken”. De reeds genoemde feiten, dat de galg in 1596 verdwenen was, en dat diezelfde galg op de kaart uit 1647 (in tegenstelling tot andere gerechten) nog steeds ontbrak, geven bepaald niet de indruk dat de Warmondse galg rond 1596 en daarna volop in gebruik was.
Een tweede, misschien zwakke maar toch zeer vermeldingswaardige aanwijzing, dat de doodstraf in Warmond weinig is toegepast, is te vinden in de toponymie. In steden, waar executies vanwege het grotere aantal inwoners nu eenmaal vaker plaatsvonden, zorgden de steeds terugkerende executies ervoor dat de plaatsen die ermee geassocieerd waren, er op den duur ook naar vernoemd werden. In Dordrecht bijvoorbeeld, werden de lijken van terechtgestelden vervoerd naar het galgenveld via de “Diefsteiger”, in Amersfoort via de “Dievenweg”, en in Leiden waarschijnlijk via de “Diefsteeg”. Eenmaal op het galgenveld aangekomen, kregen de rottende lijken van misdadigers alle aandacht van hongerige (roof)vogels, zodat velden en wateren die rondom galgenvelden lagen vaak naar die vogels heetten: de “Bonte Kray” en “Hoogh Raven” in Utrecht, of de “Crayenestervaart” in Haarlem, zijn daar voorbeelden van. In Warmond is van zulke toponiemen (de later ontstane “Moordenaarslaantjes” schijnen hier niet relevant) juist géén enkel spoor te vinden. Schijnbaar vonden executies in Warmond maar zelden plaats. Hadden die wel vaak plaatsgevonden, dan had Warmond vast ook een “Bonte Kray” of een “Dievenweg” gekend, maar daarvan is beslist geen sprake. Alleen het galgenveld – waarvan de functie voor iedereen duidelijk was – liet een spoor achter in de toponymie.
De derde en laatste aanwijzing dat executies in Warmond heel weinig voorkwamen, is te vinden in de middeleeuwse praktijk zoals die zich elders laat kennen. De middeleeuwen waren namelijk niet zo wreed als vaak wordt gedacht. Toegegeven, de in Holland gebruikelijke straffen (waaronder verminken of radbraken) waren gruwelijk, maar in de praktijk werden wrede lijfstraffen relatief zelden gegeven, wat ook geldt voor de doodstraf. Uitgebreid onderzoek naar de vonnissen in een stad als Utrecht in de periode 1369-1455 heeft laten zien, dat degenen die zware misdrijven hadden gepleegd en daardoor in aanmerking kwamen voor de doodstraf, zeer zelden de doodstraf kregen, namelijk slechts 1,8% van de gevallen! De meeste mensen kwamen ervan af met mildere straffen: boetes of zoengeld.
Misschien geeft het bovenstaande een verklaring voor het feit, dat de Warmondse middeleeuwse archieven (voor zover bekend) nooit melding maken van terechtstellingen. Vermeldingen van zoengeld na doodslag vindt men daarentegen wel. Zo werd in 1394 een grafelijke bode naar Warmond gestuurd, waar hij de verwanten van Jan Reghenboch, “die doitslaghen was”, moest verzoeken om naar Den Haag te komen. De graaf wilden namelijk “den doodslach zoenen”, dus een verzoening tot stand brengen. Enkele tientallen jaren later vernemen van een volgende zaak. In of kort vóór 1468 werd de Warmondse schout Albrecht Dirksz. namelijk doodgeslagen. Van een daaropvolgende veroordeling van de schuldige(n) vernemen we niet, want de magen waren “tot eene zoene ghecomen”. De daders en hun verwanten betaalden zoengeld, en deze “penninghen vander zoene” werden vervolgens aangewend om land aan te kopen. De opbrengst daarvan diende om de geestelijkheid te betalen, zodat die in de Warmondse dorpskerk “ten ewighen daghen” wekelijks een mis voor Albrechts zielenheil zou houden.
De reden dat de doodstraf in de middeleeuwen weinig werd opgelegd, ligt voor een deel in de omvang van de samenleving, die in de middeleeuwse steden en dorpen altijd vrij klein was. Veel inwoners waren elkaars kennissen of verwanten, en de rechters wilden hun kennissen liever niet laten doden. De doodstraf werd dan ook vaak vermeden. Behalve bij vreemdelingen: bij hen lag het makkelijker. Vreemdelingen kregen eerder een strenge straf en ook werden zij makkelijker op de pijnbank gelegd.
Uit de bewaard gebleven vonnissen uit de vroegmoderne tijd blijkt deze houding in Warmond expliciet. In de vele aantekeningen die dorpshistoricus W.C.H. Machen van de 17de en 18de-eeuwse Warmondse dingboeken maakten, vindt men de doodstraf slechts in twee vonnissen vermeld, en in beide gevallen waren de veroordeelden vreemdelingen: een jonge man uit Bremen en een oudere man uit de buurt van Zoetermeer. Dit gegeven, in combinatie met de middeleeuwse praktijk zoals die uit onderzoeken elders blijkt, suggereert dat de Warmondse rechtbank in de middeleeuwen net zo met vreemdelingen moet zijn omgegaan.
Toch moet men niet denken dat misdadigers uit de eigen gelederen er altijd beter vanaf kwamen. Middeleeuwers stelden wel grenzen. Als doodslag – zoals hierboven bleek – wel ‘verzoend’ kon worden, gold dat voor moord beslist niet. Vooral het verraderlijke karakter daarvan werd zeer verwerpelijk gevonden. Om diezelfde reden werd diefstal, een stiekeme en verraderlijke daad, ook met de galg bestraft. Sterker nog, vermogensdelicten werden in de praktijk vaak strenger bestraft dan agressiedelicten: in reeds genoemd onderzoek naar de Utrechtse vonnissen blijkt dat bij vermogensdelicten 4,1% van de daders de doodstraf kreeg, terwijl bij agressiedelicten maar 1,4% van de daders de doodstraf kreeg. Dat vermogensdelicten zo zwaar bestraft werden, had ook te maken met het feit dat bezittingen in de middeleeuwen, waarschijnlijk veel meer dan nu, onmisbaar waren voor iemands overlevingskansen. Diefstal vond men daardoor des te meer verwerpelijk, en de doodstraf daardoor, een passende straf.
Beulen
Het is maar zeer de vraag of Warmond ooit een eigen beul heeft gehad. Het ambt van beul was namelijk niet populair. In heel Europa werden beulen als eerloos beschouwd. Zij werden verafschuwd en gehaat. Er waren dan ook heel weinig beulen. In de praktijk – zo blijkt vaak uit de archieven – moest voor een executie een beul uit een andere plaats worden geleend. Er was voor de beulen sowieso weinig werk te doen.
Waar haalde de schout van Warmond in de middeleeuwen zijn beul dan vandaan? Niet uit het nabije Leiden, want in de Leidse stadsrekeningen uit deze periode vonden we geen betaling die daarop zou wijzen. Bovendien is bekend dat Leiden voor de reeds genoemde terechtstelling uit 1395, zelf een beul uit Haarlem moest laten overkomen. Waarschijnlijk gebeurde dat wel vaker. Haarlem was sinds de vroege graventijd, toen Haarlem nog het hoofdgerecht van Kennemerland was, namelijk de stad van de beul van Holland. De beul, die in dienst van het Hof van Holland was, had in Haarlem in feite zijn standplaats en hij reisde naar andere plaatsen om er te executeren. In middeleeuws Warmond zal men, net zoals men dat in Leiden deed, ongetwijfeld een beroep op de beul uit Haarlem hebben gedaan. Uit vroegmoderne vonnissen blijkt in ieder geval expliciet dat de beul – men sprak toen van de “scherprechter” – door de Warmondse rechtbank uit Haarlem werd gehaald.
De laatste terechtstelling
Het einde van de doodstraf op Warmondse bodem werd ingeluid door de 18de eeuw. De laatste terechtstelling – die betrof alweer een vreemdeling – vond plaats in 1749. De veroordeelde, een 62-jarige boer uit Zegwaard die Cornelis Koomen heette, had brand gesticht met voorbedachten rade. Met “groot berouw” bekende hij zijn misdaad. Maar onverbiddelijk legde de Warmondse aanklager hem de doodstraf op. Hij eiste tegen “zijn gevangene dat deze zal worden geleyt en gebracht op het publiek schavot dezer heerlijkheid waar men gewoon [is] boosdoeners en brandstichters te straffen om aldaar door den scherprechter aan een paal gebonden zijnde met een brandende stroowis [een bosje stro] in het aangezicht geblakerd en voorts met een koorde gewurgd te worden dat er de dood na volgt ende dat na verloop van twee uren het doode lichaam van de paal zal worden afgenomen, op een horde gelegd, naar het galgeveld gevoerd en aldaar op een rad gelegd ten spijs voor vogelen des hemels en ene spiegel en afschrik voor anderen”.
De eis van de aanklager werd nagenoeg geheel ingewilligd. Slechts het laatste onderdeel van de strafeis werd op verzoek van de Warmondse Welgeboren mannen aangepast. Besloten werd dat “het doode lichaam na één uur zal worden afgenomen in een kist gelegd en op het galgeveld begraven”. Kort vóór 29 mei 1749 werd de vonnis voltrokken. Nadien werd in Warmond nooit meer iemand ter dood veroordeeld.
De afschaffing van de heerlijke rechten in maart 1795 en de opheffing van de lokale rechterlijke organen in 1811 maakten uiteindelijk een einde aan de vrije en hoge heerlijkheid, aan Warmond als ‘staat in de staat’. Zoals Fockema Andreae het verwoordde: “Voorbij waren de eigen wetgeving en de eigen rechtspraak der heren, en de ten uitvoerlegging van souvereine wetten en bevelen, geëindigd hun arbitraire bestuurs- en politiebevoegdheden”. Op Warmondse bodem behoorde de doodstraf nu tot het verleden. In 1870 volgde ten slotte de landelijke afschaffing, waarmee deze zo wrede straf eindelijk voorgoed werd uitgebannen.
Dit artikel is eerder gepubliceerd in De Hekkensluiter, het verenigingsblad van Historisch Genootschap Warmelda. De auteur heeft voor dit artikel uitgebreid historisch onderzoek gedaan. De voetnoten zijn op deze site niet meegenomen. Wil je graag de uitgebreidere bronvermelding en de extra informatie uit de voetnoten lezen? Klik dan op de link om het artikel in De Hekkensluiter te openen.
Plaats een reactie
Heb jij een verhaal over de Zuid-Hollandse geschiedenis?
Welk verhaal mag volgens jou niet ontbreken op deze website? Deel je verhaal of tip met de redactie! Lees de voorwaarden en tips voor het schrijven van een verhaal.
Ontvang de laatste verhalen in je mailbox
Wil je op de hoogte gehouden worden van nieuwe publicaties? Abonneer je dan op onze nieuwsbrief!
0 reacties