Op 13 december 1883 komt er een sectierapport binnen bij de Commissaris van politie in Leiden. Hendrik Frankhuizen, 8 maanden oud en zijn moeder zijn de dag ervoor allebei plotseling overleden, en de arts, Rutgers van der Loeff geeft aan ‘als dat er in deze aan iets anders dan gewoon overlijden moet gedacht worden’.
Kan er van vergiftiging sprake zijn? Het huis wordt onderzocht, een pot met braaksel en wat voedingsmiddelen zoals zakjes met anijszaad, peper en suiker worden meegenomen voor nader onderzoek. De echtgenoot, zelf ook doodziek, wordt verhoord maar meteen weer vrijgelaten. Heeft iemand iets gezien? De onderbuurvrouw vertelt dat de schoonzus van de overleden vrouw even binnen is geweest om iets te vragen. Deze vrouw, die bekend staat als Goeie Mie vanwege haar hulpvaardigheid, wordt ook verhoord, maar nee, haar was niets bijzonders opgevallen.
Maar al de volgende dag meldt zich een neef van Goeie Mie op het bureau. Hij is een oomzegger van Han, de man van Goeie Mie en loopt al een paar jaar rond met een onbehaaglijk gevoel omtrent zijn tante Mie. Zijn ouders zijn 4 jaar eerder overleden met net zulke verschijnselen als de familie Frankhuizen. Hij kent nog een paar vergelijkbare gevallen, en steeds kwam Mie over de vloer en zij ‘behandelde zoo ik vernomen heb dier belangen altijd wat betreft uitkeeringsgelden na overlijden.”
“Niemand wilde iets ten nadele van de verdachte vrouw horen, men prees haar ten zeerste als een brave vrouw”, zo blijkt uit een rondgang van de politie door de buurt.
Laat op de avond na het eerste verhoor, staat Mie enigszins verward en beschonken buiten, zo blijkt uit latere verhoren. Maar wie zal daarvan opgekeken hebben? Het gerucht van de mogelijke vergiftiging zal zich als een lopend vuurtje door de wijk verspreid hebben en het is nogal wat om door de politie verhoord te worden! Maar Mie wordt nog eens opgeroepen, en een huiszoeking levert een aantal boekjes van begrafenisverzekeringen op. Ze had bij haar aanhouding ook het boekje van de begrafenisverzekering van de overleden vrouwin de zak van haar schort. Verdacht! Toch twijfelt men in de buurt nog niet aan haar. Ze staat bekend als ‘goedaardig (…), niet twistziek, zelfs goedgeefs. Iedereen mocht haar graag lijden en menig huismoeder zag haar graag verschijnen, want iets doen voor een ander dat heeft voor mensen uit die stand heel wat waarde’, en “Niemand wilde iets ten nadele van de verdachte vrouw horen, men prees haar ten zeerste als een brave vrouw”, zo blijkt uit een rondgang van de politie door de buurt. Een ander ziet dit : ‘Het zag er tamelijk wel in hare huishouding uit en zij deed haar best zoals een vrouw uit dien stand doen kan.’ Maar na nog eens ‘scherp verhoord’ te zijn herinnert Mie zich ineens dat ze inderdaad in het huis van de familie Frankhuizen was en toen een flesje met chloor bij zich had en ja, het zou kunnen zijn dat iets daarvan in de pap terecht is gekomen. Ze kan ook uitleggen waarom ze het bewijs van de begrafenisverzekering van haar schoonzus bij zich had, ze regelde dat nu eenmaal voor veel mensen.
Mie komt niet meer terug in de straat en dan vallen voor veel buurtbewoners en familieleden de schellen van de ogen. De ouders van Catharina en Suzanne Aben die hun dochtertjes een paar weken daarvoor hebben moeten begraven, realiseren zich ineens dat Mie ook voor de zusjes zorgde en een flesje melk voor hen had meegebracht. En dat Mie voor de rouwvisite water had gehaald bij het water- en vuur vrouwtje in de Singelstraat, waarna iedereen beroerd was geworden. De verschijnselen waren steeds braken, diarree en buikpijn – maar dat is ook wat je krijgt als je iets verkeerds gegeten hebt, en trouwens ook door ziekten als dysenterie en cholera, die regelmatig voorkwamen. Dus wie denkt er aan vergiftiging? Als de arts al kwam zag deze waarschijnlijk ook het verschil niet, maar artsen kwamen niet graag in de arbeiderswijken en men had daar trouwens ook niet veel vertrouwen in de medische stand. Een van de bezoekers bij de familie Aben weigert bijvoorbeeld naar een arts te gaan omdat ze bang is naar het ziekenhuis gestuurd te worden. De familie de Hees, de familie Hamerling, de familie De Koning… de nabestaanden realiseren zich ineens wat er gebeurd kan zijn en aan welk gevaar ze zelf mogelijk ontsnapt zijn.
Begrafenisfondsen
De schoonzus van Izak Ouwerkerk zegt in haar verhoor dat Mie de begrafenis van haar ouders heeft betaald en de rest van het geld aan het gezin heeft uitgekeerd (bedragen van 8 tot 16 gulden). Als een paar weken later haar broer ook overlijdt betaalt Mie weer de begrafenis uit de uitkering. Er schiet nu echter niks over want: “Mijn tante had voor eigen risico de begrafenis betaald, zo zeide zij.” Het huis van Mie wordt doorzocht en er worden verschillende fondsboekjes gevonden. Verdacht. De fondsbodes worden ook verhoord. Zij vertellen dat Mie voor verschillende mensen het begrafenisfonds betaalt – ongeveer een dubbeltje per persoon per week. Als de betreffende persoon overlijdt incasseert Mie wel geld maar ze betaalt dan ook in een aantal gevallen de begrafenis en openstaande schulden. De dochtertjes van Aben zijn verzekerd door hun ouders. Mie had hen nog aangeraden ze dubbel te verzekeren maar daar was het nog niet van gekomen. Mie wordt daar dus geen cent wijzer van. En ze vergiftigt ook mensen die ze niet verzekerd heeft en waar ze ook geen premie voor betaalt. Bij de familie Frankhuizen spelen de verzekeringen wel een grote rol; ze zijn meermalen verzekerd, door henzelf, door Mie en door de moeder van Frankhuizen. Op basis van de verhoren van de vier fondsbodes waar Mie verzekeringen had lopen lijkt het er op dat er in de loop van een paar jaar 300 gulden onterecht aan Mie is uitbetaald. Dat was in die tijd ongeveer een jaarsalaris voor een arbeider, die 5 tot 10 gulden per week verdiende. Wel een fors bedrag dus, maar hebzucht verklaart niet alle moorden. En niemand in de buurt noemt dat Mie op grote voet leefde, integendeel, ze blijkt hier en daar nog openstaande rekeningen te hebben in de orde van grootte van 20-30 gulden. Ging het geld dan op aan drank? Mie zelf zegt dat ze de misdaden onder invloed van alcohol heeft gepleegd en het daarom allemaal niet meer weet, maar volgens de buurtbewoners en de psychiaters die haar onderzochten was ze niet aan de drank.
Begrafenisfondsen waren voor armen erg belangrijk. Voordat Nederland industrialiseerde waren de werkers georganiseerd in gilden, die onder meer de zorg voor weduwen en wezen op zich namen. Door de industrialisatie verloren die gilden hun betekenis. Arbeiders waren nog niet georganiseerd en spaarbanken waren er nog niet voor arbeiders. Lonen werden contant uitbetaald. Door deel te nemen in een begrafenisfonds was een fatsoenlijke begrafenis gegarandeerd. Dan werd je tenminste niet op maandagmorgen in alle vroegte met paard en wagen opgehaald, met een zwart kleed over de kist met daarop in flinke letters ‘Van de armen’. Voor zo’n begrafenisfonds, of zoals Mie het zei, de ‘vongst’, betaalde je wekelijks ongeveer een dubbeltje, en daarvan was een of anderhalve cent voor de bode.
Zo’n bode van de ‘vongst’ moest dus wekelijks al die huizen af om de contributie op te halen. Om een burgermansbestaan te kunnen leiden was een inkomen van 20 gulden per week nodig. Dan moesten er dus 2000 leden in het fonds zijn, laten we zeggen minstens 500 adressen. Dat zijn nogal wat huizen om af te lopen. En je kunt je voorstellen hoe dat gaat bij arme mensen: die is niet thuis, die heeft net even geen geld in huis, de derde houdt zich schuil achter het gordijntje want die heeft al drie weken niet betaald. Dus als er dan iemand in zo’n buurt was die zei: ‘Bode, ik regel dat wel, voor die en die en die’, dan was de bode daar blij mee. En als er dan een extra verzekering werd afgesloten op iemand die niet direct familie was dan ging hij geen kritische vragen stellen – niet om het geld en ook niet om dat behulpzame type tegen de haren in te strijken.
Die begrafenisfondsen werden dus ook ingezet als een soort spaarfonds of levensverzekering. Al voordat Mie betrapt werd waren er al zorgen over deze praktijk: er wordt onderzoek gedaan naar de invloed van begrafenisfondsen op de kindersterfte met als conclusie dat met name kinderen onder de één jaar te weinig geneeskundige hulp krijgen, ‘maar soms wel een meervoudige uitkering bij overlijden’. In 1892 stelt een nieuw onderzoek dat niet kan worden bewezen dat begrafenisfondsen de kindersterfte bevorderen maar dat het ook niet uitgesloten kan worden. Verzekering van derden uit winstbejag komen volgens dit onderzoek zelden voor.
Uiteraard moest er een overlijdensverklaring of de rekening van de begrafenis overlegd worden om de uitkering te krijgen maar wellicht was een van beide ook genoeg - dus het ene fonds kreeg de overlijdensverklaring en de andere de rekening van de begrafenis. En de derde dan? Mogelijk koos de bode ervoor gewoon uit te keren als er premie was betaald – om te voorkomen dat het fonds in de buurt een slechte naam zou krijgen. Mie rekende wekelijks voor tenminste 11 verzekeringen de premie af, dus de vier fondsbodes waarmee zij zaken deed zullen niet moeilijk hebben willen doen als de stukken niet helemaal compleet waren. En misschien was Mie ook wel het type vrouw waar je geen ruzie mee wilde hebben, hoe ‘goed’ ze ook bekend stond.
De rechtszaak
Om de bewijzen tegen Mie rond te krijgen worden verschillende stoffelijke overschotten opgegraven en onderzocht. Mie verblijft in het Huis van Bewaring in Den Haag tot aan de rechtszaak in 1885. Er vindt daar nog een veelzeggend incident plaats. Als haar man Han haar daar bezocht heeft begint een van de medegevangenen haar te jennen: ze zegt dat hij ‘een knap man’ is, en dat zij als zij uit de gevangenis komt, bij hem zal komen huishouden. Dat maakt Mie zo kwaad dat ze probeert loodwit van een spiegel te krabben om die vrouw mee te vergiftigen.
Uiteindelijk wordt Mie tot levenslang veroordeeld voor drie maal vergiftiging – de andere gevallen konden niet worden bewezen of waren verjaard. Mie wordt veroordeeld tot levenslang en zit haar straf uit in de vrouwengevangenis in Gorinchem. Ze zit daar met anderen op de ‘zaal van levenslang’. Uit het Rekenboek, waarin de verdiensten en uitgaven in de kantine worden bijgehouden blijkt dat ze het meest verdient van alle vrouwen. Ze houdt zelfs geld over: in haar laatste levensjaren verzoekt ze vijf keer wat geld aan haar kinderen te mogen zenden. Het gaat om bedragen tussen de 6 en 11 gulden. Ze krijgt nog 2 keer straf voor het uitschelden van de directrice maar meer incidenten zijn er in de notulenboeken van de gevangenis niet te vinden. In 1915 overlijdt ze.
Hoe goed was Goeie Mie?
Mie was opgegroeid in armoe. Haar vader dronk, het gezin is ooit wegens huurschuld hun huis uitgezet. Op zaterdag werden de kleren gewassen; dan moesten de kinderen in huis blijven tot ze weer droog waren. Mie leerde niet schrijven, maar, zoals is gebleken, ze kon wel rekenen. Als wasvrouw, breister en oppas scharrelt ze een inkomen bij elkaar. Ze krijgt drie kinderen voor ze met Hannes van der Linden trouwt en daarna nog zes. Uit de gegeven namen leidt historica Ingrid Moerman af dat ook de eerste drie kinderen van Hannes zijn. Dat ze niet eerder trouwden had waarschijnlijk te maken met het feit dat een man pas mocht trouwen nadat hij zijn militaire dienstplicht had vervuld. Slechts twee van de 9 kinderen halen de volwassenheid maar volgens Ingrid Moerman heeft Mie daar geen schuld aan: Han is van onbesproken gedrag, op hem rust geen enkele verdenking.
Mie wordt veroordeeld voor de vergiftiging van moeder en kind Frankhuizen, de zusjes Catharina en Suzanna Aben ( 5 en 1 jaar oud) en de neef van Hannes, Arend de Hees. Uit de verhoren blijkt dat over een periode van vier jaar 14 familieleden en buurtgenoten onder dezelfde ‘verdachte omstandigheden’ overleden zijn. Anderen herinneren zich dat ze worst, vis, aardappelen, koffie, pap of soep van Mie hebben gekregen die een rare scherpe smaak had waar ze ziek van waren geworden. Met name in de maand november en de eerste helft van december 1883 lijkt het er op dat Mie waar ze maar de kans kreeg gif strooide. Ze gebruikte arsenicum dat je bij de drogist kon kopen om wandluis te bestrijden. De drogist moest het door de witkalk roeren, maar dat gebeurde blijkbaar niet voldoende. Een van de agenten neemt de proef op de som en het blijkt dat hij voor een stuiver genoeg arsenicum in handen krijgt om tientallen mensen te vergiftigen. Eenmaal in het lichaam tast het gif de ingewanden aan en de slachtoffers sterven een afschuwelijke dood.
Mie is uitgebreid onderzocht door verschillende psychiaters om te achterhalen waarom zij zoveel mensen vergiftigde. Volgens de vooraanstaande psychiater Dr. Ramaer, werkzaam als inspecteur van de krankzinnigengestichten, had Mie een zwak ontwikkeld geweten, mogelijk door de gebrekkige opvoeding en het alcoholisme van haar vader. Het lijkt er op dat het gemak waarmee je aan arsenicum kon komen en de zwakke regelgeving voor de begrafenisfondsen voor haar een fatale combinatie zijn geweest. En doordat in de arbeiders wijken regelmatig ziektes als difterie en cholera voorkwamen en de artsen zich liever niet in deze wijken begaven, zijn de symptomen van de vergiftging heel lang onopgemerkt gebleven.
In de gevangenis krijgt Mie 3 keer toestemming om een ‘rekest’, een verzoek om gratie, in te dienen. Ondanks alle bewijzen dat de slachtoffers zijn gestorven door vergiftiging met arsenicum, dat zij heeft toegediend, betoogt ze dat ze onschuldig is: “Dus Heeren Regters is het nu ruim 21 jaar dat ik onschuldig in de kerker boet, niet dat de Heeren Regters geen schuld hadden, om reden dat ik alles verzon”. Als waarheid voert ze de verklaring op die Frankhuizen zelf in eerste instantie had gegeven voor zijn ziekte: ‘van de schaapepooten, die mijn vrouw heeft gekookt’, zo vertelde hij een kennis, die volgens Mie geantwoord zou hebben: ‘dat wil ik wel geloven want als de schapen de schurft hebben, worden ze met het zwaarste vergift gesmeerd’. Mie voegt er nog aan toe ‘Wat douw je ook in je lichaam’. Dr. Ramaer merkt op dat ‘zij met de waarheid omgaat of die niet bestaat’. Mie lijkt inderdaad geen notie te hebben van de begrippen ‘bewijs’ en bekentenis’.
Mie was in mijn ogen een vrouw die na een traumatische jeugd er in slaagde een graag geziene vrouw te worden, maar niet genoeg geweten heeft kunnen ontwikkelen om de verleiding te weerstaan gemakkelijk geld te verdienen. Het lijkt er vervolgens op dat ze de regie volledig kwijt raakt, en de manier waarop ze in de november en december in het wilde weg arsenicum rondstrooit duidt wel op een psychisch verwarde toestand. Het is daarmee niet gemakkelijk sympathie voor zo’n moordenares te voelen, maar deerniswekkend is zij in mijn ogen uiteindelijk ook.
Gebaseerd op
Ineke van der Sar, ‘Goeie Mie. "De vrouw van levenslang"’, Leids Jaarboekje 101 (2009) 154-179.
Plaats een reactie
Heb jij een verhaal over de Zuid-Hollandse geschiedenis?
Welk verhaal mag volgens jou niet ontbreken op deze website? Deel je verhaal of tip met de redactie! Lees de voorwaarden en tips voor het schrijven van een verhaal.
Ontvang de laatste verhalen in je mailbox
Wil je op de hoogte gehouden worden van nieuwe publicaties? Abonneer je dan op onze nieuwsbrief!
0 reacties