Nederland is een van de grootste tuinbouwlanden ter wereld en meer dan twee derde van het tuinbouwareaal bevindt zich in de provincie Zuid-Holland. Dit verhaal vertelt in vogelvlucht over de opkomst van de tuinbouw in Zuid-Holland. Wat begon met fruitteelt in kasteeltuinen groeide uit tot een sector waarin miljarden omgezet worden.
Kasteeltuinen
De wortels van de Zuid-Hollandse tuinbouw reiken tot in de late middeleeuwen. De graven van Holland bouwden kastelen en hofstedes waar groenten en fruit geteeld werden. Zo bezat kasteel In die Haghe, op de plek waar nu het Haagse Binnenhof ligt, in de dertiende eeuw moestuinen (de 'kooltuinen') naast idyllische tuinen om te wandelen. Ook monniken in kloosters verbouwden verschillende groenten en kruiden. Tuinbouw werd een middel van bestaan toen boeren voor deze hovelingen en geestelijken verschillende groenten gingen verbouwen tegen betaling.
De tuinbouw is ontstaan uit de landbouw. Hoe meer de kweker de groei beïnvloedt – bijvoorbeeld door glas, beregening of kunstlicht – hoe eerder we van tuinbouw spreken. Zo behoren bollenteelt en boomteelt ook tot tuinbouw, al evolueert de definitie voortdurend. Uien en aardappelen worden nu tot de akkerbouw gerekend, toch is het tuinbouwgebied Westland ooit hard gegroeid dankzij de teelt van aardappels.
Landleven
In de zeventiende eeuw groeide de tuinbouw dankzij de uitdijende steden. De bevolking moest immers gevoed worden. Daarnaast ontvluchtten rijke families de volle stad in de zomer. Vanuit Delft, Leiden en Dordrecht zochten extreem rijke kooplieden een plekje langs de kust of rond de stad om een mooie buitenplaats te laten bouwen. Bij deze landgoederen hoorden vaak grote tuinen.
De tuinlieden verspreidden hun kennis aan omwonende boeren. Zo leverde Jan van der Groen (what’s in a name!) bloemen en planten aan slot Honselaarsdijk in het Westland en Huis Ter Nieuburch in Rijswijk, beide in het bezit van de prinsen van Oranje. Deze tuinman schreef in 1670 het boek Den Nederlandtsen Hovenier, dat een standaardwerk voor telers werd. Dit boek over het 'vermakelijck landleven' heeft ongetwijfeld bijgedragen aan de verspreiding van de fruitteelt in Zuid-Holland.
Leiden
Rond de steden lagen dus boomgaarden en tuinen – toen 'warmoezerijen' geheten – om de stedelingen te voeden. Uit gegevens van de belastingheffing in 1630 kun je afleiden hoeveel hectare er in die tijd rond Zuid-Hollandse steden in gebruik waren voor groente- en fruitteelt: rond Leiden 247 hectare, rond Delft 82 hectare en, ter vergelijking, in het Westland slechts 60 hectare. De omgeving van Leiden vormde dan ook het centrum van de warmoezerij in het begin van de Gouden Eeuw.
Van de vele tuinderijen en boomgaarden in Leiderdorp werden de producten lopend of met platbodems naar de markten in Leiden gebracht. Het was de tijd van de trekschuiten: een toentertijd heel moderne vorm van openbaar vervoer. Steden lieten hiervoor kanalen graven en bruggen en jaagpaden aanleggen. Ook rond De Tuin van Holland, zoals Leiden toen heette.
Bollenteelt
Na 1750 kwam het idee op, mede als gevolg van het Verlichtingsideaal, dat de Nederlandse 'woeste gronden' productief gemaakt moesten worden. Dat gold niet alleen voor heidevelden, maar ook voor de duinen. Ze werden afgegraven om met het zand landbouwgrond uit te breiden. De aanblik van de hele kuststreek veranderde gaandeweg van een binnenduinbos naar vlak open land dat zeer geschikt was voor bloembollenteelt. Een eeuw later was het gebied tussen de kust en Lisse en Hillegom volledig afgezand. Pas toen werd de naam Duin- en Bollenstreek algemeen goed.
Aardappel
De aardappellandjes in de duinen van minder welvarende kustbewoners waren ondertussen allang verdwenen. Met die aardappel was iets bijzonders aan de hand. Rond 1600 was de 'geneeskrachtige' aardappel nog een bezienswaardigheid in de Hortus Botanicus in Leiden. In de twee eeuwen daarna degradeerde de aardappel langzaam maar zeker tot goedkoop volksvoedsel.
In Zuid-Holland liep het Westland voorop in de aardappelteelt. Dit gebied had een belangrijk voordeel in vergelijking met andere tuinbouwgebieden: de nabijheid van Engeland via Rotterdamse scheepvaart. Het Westland werd daardoor het belangrijkste tuinbouwgebied van Nederland. Vroege aardappels en druiven waren de belangrijkste exportproducten. In 1846 bedroeg de totale Nederlandse tuinbouwexport 500.000 gulden, waarvan alleen al de Westlandse druiven voor 70.000 gulden zorgden. Na 1850 was het afgelopen met de exportaardappel; de aardappelziekte en de buitenlandse concurrentie maakten een einde aan deze goudmijn.
Kassen
Eind negentiende eeuw verschenen de kassen. Fruitmuren met schuin glas ertegen (de zogeheten lessenaars) waren al geëvolueerd tot echte muurkassen, waarin men gewassen als meloenen en komkommers kon telen. Van de vele honderden muurkassen in Zuid-Holland zijn er helaas nog maar weinig bewaard. In Nederland vinden we nu alleen nog kassen van voor 1850 bij enkele botanische tuinen en buitenplaatsen, waarin men overigens al in de achttiende eeuw tropisch fruit wist te kweken.
Rond 1910 ontstond dankzij de toepassing van glas ook een tuinbouwgebied in het gebied tussen Rotterdam, Delft, Gouda en Leiden, later bekend als De Kring. Hier, rond Pijnacker, Berkel en Bleiswijk, ging men vooral komkommers telen onder plat glas. In de jaren twintig groeide dit tuinbouwgebied sterk. Dat kwam omdat de grondprijzen opliepen, waardoor veel boerenzonen besloten een tuin te beginnen. Anderhalve hectare grond, een van rietmatten gebouwde schuur en een paar honderd ramen platglas waren al genoeg om een carrière als tuinder te starten. Zo veranderde steeds meer grasland in tuinbouwgrond.
Veilingen
Eind negentiende eeuw kwamen ook de tuinbouwveilingen op. Het verhaal gaat dat in 1887 een tuinder met een schuit bloemkolen in Broek op Langedijk (Noord-Holland) als eerste zijn product bij afslag verkocht. Al gauw volgden de tuinbouwgebieden in Zuid-Holland. In het begin handelde men het gezellig af in de plaatselijke herberg, maar niet veel later verschenen gebouwtjes met een afmijnlokaal en een veilingklok. Dit veilingsysteem was een revolutie. Tuinders waren niet langer afhankelijk van enkele handelaren of particuliere verkoop in de stad, zoals de Loosduinse kwekers die hun groenten aan de kade in Den Haag verkochten (zie afbeelding).
De veilingen groeiden hard. Zo bedroeg de omzet van Westlandse veilingen in 1890 nog 151.000 gulden en in 1913 al gestegen tot 2.780.000 gulden. De veilingen maakte door hun efficiëntie een snelle groei van de tuinbouwsector mede mogelijk. Een ommekeer in enkele decennia, want in de periode 1870 - 1880 was de export van de Nederlandse tuinbouwproducten vrijwel volledig ingestort door een economische wereldcrisis. Hierna probeerden tuinders door afspraken over kwaliteit en standaardfust (gestandaardiseerde verpakking) het vertrouwen terug te winnen. Door een standaard formaat en type fust te gebruiken, konden de producten uniform worden verpakt, wat de kwaliteit en betrouwbaarheid van de producten op de veiling verbeterde. Via veilingen ging dit natuurlijk een stuk gemakkelijker.
Later kreeg bijna elk tuinbouwdorp zijn eigen veiling. Omdat dit niet handig was voor de handel, volgden decennia later weer fusies en sluitingen. Dit zou uiteindelijk voor groenten leiden tot één grote organisatie, the Greenery. De veilingen voor bloemen en planten fuseerden later bijna allemaal tot de grootste bloemenveiling ter wereld, FloraHolland, met vestigingen in Aalsmeer, Rijnsburg en Naaldwijk.
Glasdistrict
In de twintigste eeuw werd tuinbouw steeds meer synoniem met glastuinbouw. De boomkwekerijen in Boskoop en de bollenteelt in de Duin- en Bollenstreek ontwikkelden zich tot aparte ‘greenports’ binnen de tuinbouw. De grootschalige teelt van tulpen, narcissen en hyacinten, die na 1880 pas echt op stoom kwam, werd wereldwijd bekend dankzij de kleurige tulpenvelden, en natuurlijk de populaire Keukenhof in Lisse.
Grootschalige kassen vervingen vanaf de dertiger jaren langzaam de druivenserres en het platglas. Men ging spreken van het 'Zuid-Hollands Glasdistrict'- dit bestond uit het Westland en De Kring. Hiernaast was er glastuinbouw in ‘Zuid-Holland Noord’ (de dorpen ten zuiden van Aalsmeer) en ‘Zuid-Holland Zuid’. Tot dit laatste gebied behoort de Hoeksche Waard, waar de vruchtbare klei, de ruimte en het nabije Rotterdam al in de achttiende eeuw tuinbouw aantrok. Nog steeds liggen er honderden land- en tuinbouwbedrijven, waarvan een deel gerund door Westlanders die wegens ruimtegebrek hierheen trokken.
Groei, groei, groei
De behoefte aan tuinbouwproducten groeide na 1950 sterk omdat de welvaart na de oorlog flink toenam. De tuinbouw speelde daarop in door zich snel te ontwikkelen. Dit lukte dankzij allerlei factoren: technische kennis waardoor de opbrengst per meter steeds steeg, efficiënte veilingen, groeiende afzetmarkten, maar ook de coöperatieve instelling van tuinders. Zo werd teeltkennis via Proefstations maar ook via telersgroepjes met elkaar gedeeld. Tuinders specialiseerden zich in één teelt. Vooral de tomaat was favoriet. In de jaren zestig kwam twee derde van de veilingomzet van tomaten.
Het waren gouden decennia voor tuinders. Maar ook de behoefte aan arbeidskrachten groeide en groeide. De lage status van tuinarbeid hielp niet bij het vinden van personeel. De blik werd in de jaren zeventig gericht op Turkije en Marokko, al gauw werkten vele gastarbeiders uit deze landen in de kassen, later gevolgd door arbeidsmigranten uit Polen. Insecticiden inademen, lange werkdagen, eentonig werk en lage lonen verbeterden dankzij biologische bestrijding, robotisering en Cao’s.
Specialisatie
Er waren ook mindere tijden. Door de hoge olieprijs, dure arbeid en zware concurrentie uit het buitenland stagneerde de glastuinbouw in de jaren zeventig. Zo’n twintig jaar later zorgde de massaproductie voor een slecht imago: Duitsers hoefden de 'Wasserbomben'niet meer. Hier danken wij de huidige smakelijke (tros)tomaatjes aan, want aan innovatie en flexibiliteit heeft het tuinders nooit ontbroken. Door verdere schaalvergroting en specialisatie speelden tuinders steeds in op de veranderende wereld en zo komt het dat de tuinbouw toch de tweede economische kurk is waar de provincie Zuid-Holland op drijft.
Dit artikel is in juni 2024 geüpdatet en uitgebreid. Afbeelding bovenaan: Aquarel van Elisabeth Geertruida van de Kasteele (Collectie Rijksmuseum)
Plaats een reactie
Heb jij een verhaal over de Zuid-Hollandse geschiedenis?
Welk verhaal mag volgens jou niet ontbreken op deze website? Deel je verhaal of tip met de redactie! Lees de voorwaarden en tips voor het schrijven van een verhaal.
0 reacties