Het bijzondere verhaal van het Zeemansasyl in Brielle
Het begrip 'hofje' roept meestal het beeld op van een, achter een poort weggesloten, reeks huisjes rond een vierkante binnentuin, een groene oase van rust in een hectische stedelijke omgeving, waar dames op leeftijd met een bescheiden inkomen hun laatste jaren slijten in een prettige historische omgeving. Met name in oude binnensteden zijn hofjes geliefde bestemmingen voor dagjesmensen en toeristen die meer willen zien dan alleen de grootste winkelstraat. In Zuid-Holland staat vooral Leiden bekend om de vele hofjes, die zich goed lenen voor het maken van hofjeswandelingen. Ook in steden als Delft en Dordrecht kan de hofjesliefhebber zijn of haar hart ophalen.
Veel minder bekend is dat hofjes niet uitsluitend voor vrouwen bestemd waren en dat ze lang niet altijd in een vierkant zijn geplaatst. Bovendien zijn er in Zuid-Holland ook buiten de grote steden hofjes te vinden: in kleine steden of grote dorpen. Veelal beantwoorden ze niet meer aan het doel waarvoor ze zijn opgericht, maar op zichzelf zijn ze de moeite van een bezoek waard. Deze (voormalige) hofjes tref je bijvoorbeeld aan in Katwijk aan Zee, Katwijk aan de Rijn, Haastrecht, Naaldwijk en Capelle aan de IJssel. Vaak zijn ze van veel jonger datum dan de hofjes in de grote steden, die in veel gevallen teruggaan op de late middeleeuwen of de vroegmoderne tijd.
Ook in de 19de eeuw werden nog hofjes gesticht, al werden ze niet altijd meer zo genoemd. Dat is bijvoorbeeld het geval met het Zeemansasyl in Brielle, gesticht in 1872. Nog altijd heeft dit hofje als doel betaalbare huisvesting voor ouderen te bieden – al hoef je geen zeeman meer te zijn om er in te mogen wonen. Het Zeemansasyl heeft een weinig bekende maar zeer bijzondere ontstaansgeschiedenis: van meet af aan was het niet alleen een vorm van sociale huisvesting, maar ook een monument voor de Nederlandse natie.
Een vaderlands feest?
Zo rond het jaar 1870 waren er in Nederland vele herdenkingen van de gebeurtenissen uit de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). Zo was in 1868 de Slag bij Heiligerlee herdacht en op 1 april 1872 wilde men herdenken dat de hertog van Alva op 1 april zijn bril verloor, oftewel de havenstad Brielle. Deze strategisch gelegen Zuid-Hollandse havenstad werd op die datum ingenomen door de Watergeuzen, waarmee Willem van Oranje voet aan de grond kreeg in Holland. Vanuit Brielle verspreidde de Opstand zich over Holland en begon, zo werd het in de 19de eeuw gezien, de bevrijding van Nederland van het Spaanse juk. Vandaar dat Brielle zich later trots tooide met de zinspreuk Libertatis Primitiae (Eerstelingen der Vrijheid) en vaak werd – en wordt – aangeduid als Geuzenstad.
In 1772 was in Brielle al eens het tweede eeuwfeest gevierd en de wens was om dat in 1872 dunnetjes over te doen. Er werd een Hoofdcommissie opgericht en maandenlang werden voorbereidingen getroffen voor het feest, niet alleen in Brielle. Overal in het land waren plaatselijke feestcommissies in het leven geroepen die in hun eigen dorp of stad de inneming van Den Briel wilden gedenken. Op uitnodiging van de Hoofdcommissie zamelden zij geld in ten behoeve van een monument in Brielle. Deze moest voortaan het ‘begin van de vrijheid’ verbeelden, als een blijvende herinnering aan 1 april 1572. Het ontwerp van de Haagse beeldend kunstenaar en schrijver Johan Philip Koelman (1818-1893) werd uitgekozen voor een bronzen beeld: een zeenimf met vlag, wijzend naar de zee als bron van de vrijheid.
Van meet af aan was het aanstaande Aprilfeest een bron van tweedracht. Ten eerste omdat het katholieke volksdeel niet ingenomen was met de herdenking van de Watergeuzen, zij waren bepaald niet zachtzinnig met katholieke gebouwen en personen omgesprongen. Ten tweede omdat het beoogde beeld de nodige weerzin opriep: sommigen vonden de zeenimf met haar ontblote borst zedeloos, terwijl anderen van mening waren dat er een beeld van een Watergeus moest komen. De Hoofdcommissie, de katholieke kritiek indachtig, hield echter voet bij stuk. En zo werd op 1 april 1872, op een nationale herdenking, in een feestelijk versierd Brielle door Willem III de eerste steen gelegd voor de Nederlandse ‘Lady Liberty’. In september 1873 kwam de koning terug om het beeld te onthullen, en nog altijd prijkt de zeenimf op de voor haar bedoelde plek. Het derde eeuwfeest zette een Brielse traditie in gang, want sindsdien viert Brielle elk jaar op 1 april feest.
Een nuttige instelling
Minstens zo belangrijk was dat de koning met de eerste steen de grondslag legde voor wat later het enige hofje in Brielle zou worden. Hoewel de Hoofdcommissie had gekozen voor een vrijheidsbeeld, gingen er ook stemmen op voor het besteden van het ingezamelde geld aan een ‘nuttige instelling’, zoals een zeevaartschool. De Utrechtse commissie legde zich niet neer bij de Brielse keuze en besloot eigenmachtig geld in te zamelen voor een in Brielle te vestigen ‘Asyl voor Oude en Gebrekkige Zeelieden’. Door Willem III te benaderen, kreeg de Utrechtse commissie het voor elkaar dat de koning ook hun project steunde, toezegde er een bijdrage aan te leveren en de eerste steen wilde komen leggen. De Hoofdcommissie, niet gekend in de Utrechtse plannen, kreeg uit paleiskringen de aansporing om samen te werken met de Utrechters.
Er zou dus niet alleen een beeld komen, maar ook een Asyl, die gezamenlijk één nationaal gedenkteken moesten vormen. De Utrechtse commissie zamelde geld in voor het Asyl en kon in mei 1872 aan de Hoofdcommissie melden dat er 25.000 gulden was ingelegd. Ook al liepen de Briellenaren naar de Utrechtse mening niet erg hard voor hun plan – zo werd er uit Brielle gemeld dat het door hen ingezamelde bedrag van 30.000 gulden dringend nodig was voor de kosten van het vrijheidsbeeld en het jubileumfeest. De Utrechters gingen onverwijld voort met het aantrekken van een architect en zij benaderden de Amsterdamse bouwmeester Cornelis Outshoorn (1810-1875), beroemd om zijn ontwerpen voor het Paleis van Volksvlijt en het Amstelhotel. Hij toonde zich, tot blijdschap van de Utrechters, bereid om kosteloos een tehuis voor arbeidsongeschikte zeelieden te ontwerpen en het toezicht op de bouw op zich te nemen.
Een moeizame bouw
Outshoorn ontwierp een tamelijk kostbaar gebouw, met in het achterhoofd het doel van het gebouw als monument. Het Asyl zou een neorenaissance stijl krijgen, in de 19de eeuw beschouwd als nationale bouwstijl en populair vanwege de herinnering aan de gloriedagen van de vroege Gouden Eeuw. De voorgevel van het regentenhuis kreeg een monumentale toegangstrap, geflankeerd door twee beelden van leeuwen: het linker dier met het wapenschild van het eiland Voorne in zijn klauwen en de rechter met het schild van Brielle. Boven de deur van het regentenhuis prijkte het borstbeeld van Willem van Oranje, geflankeerd door het wapenschild van Nassau-Dillenburg en het schild van Orange. Het regentenhuis bevatte een directeurswoning en, zoals het een hofje betaamt, een regentenkamer waar het bestuur kon vergaderen. Het Asyl moest er ook als een hofje uit komen te zien en zou daarom een U-vorm krijgen. Op deze manier werd het vrijheidsbeeld door het gebouw omarmd en zouden beiden één monument voor de dageraad van de Nederlandse vrijheid vormen.
Maar liefst 89.000 gulden moest dit ontwerp gaan kosten, wat een grote schok was voor de Utrechtse commissie. Na herhaaldelijk overleg wilde Outshoorn nog wel wat versoberingen doorvoeren, maar hij was ook van mening dat een monument een monumentale uitstraling moest hebben. In zijn ogen was dat belangrijker dan het liefdadige doel van de stichting. De Utrechters legden zich er uiteindelijk bij neer, want het was immers lastig eisen stellen aan een gevierd architect die bereid was geheel kosteloos te werken. Bovendien vertrouwden zij erop dat er genoeg geld ingezameld zou worden.
In september 1873 bleek echter dat er nog altijd te weinig geld was. Een bedrag van 80.000 gulden was ingezameld, maar er moest ook een ondersteuningsfonds opgericht worden voor de zeelieden, waardoor er nog maar 50.000 gulden beschikbaar was. Met dit bedrag kon alleen het middengebouw van het ontwerp worden neergezet, waar slechts een beperkt aantal zeelieden in kon worden gehuisvest. Het intussen uit Brielse en Utrechtse commissieleden gevormde bouwcomité begrootte dat het nog 100.000 gulden nodig had en deed daarom andermaal een beroep op de offerzin van het Nederlandse volk. Het sprak hierbij de hoop uit dat het niet op een nieuw eeuwfeest hoefde te wachten om het Asyl te voltooien.
Her en der verschenen geschriftjes van de hand van sympathisanten waarin de nadruk werd gelegd op het liefdadige doel van het hofje-in-aanbouw. Er stonden droeve verhalen in over afgeleefde brave zeelieden, onder meer in liedvorm zodat de propaganda ook terecht kon komen bij mensen die niet konden lezen. De opbrengst was bestemd voor het Asyl. Ondertussen begon Outshoorn in december 1873 alvast aan de bouw van het middendeel. Het gros van de bevolking leek niets te voelen voor een nieuwe collecte, want er kwam nauwelijks geld binnen. Wat niet zal hebben geholpen was de afkeer van het katholieke volksdeel van het Geuzenfeest. Ook hadden gereformeerden al geld ingezameld voor hun eigen Brielse instelling, het zogenaamde ‘Geuzen Weeshuis Wilhelmus van Nassouwen’.
Pas in juni 1874 werd er gestart met de bouw van de noordvleugel van het hofje, nadat het Asyl een buitengewoon gulle gift ten deel viel. De vleugel werd op 28 september 1875 voltooid, maar de architect maakte de voltooiing niet meer mee: Outshoorn overleed op 23 april 1875. En hiermee was er weer een gebeurtenis ten nadele van de bouw van het Asyl. Ongetwijfeld was de architect nog wel verantwoordelijk voor de beeldentaal waarmee in de noordvleugel de weldoener van het Asyl werd geëerd.
Een kalief uit een oosters sprookje
Zoals oudere hofjes in het verleden vaak het werk waren van rijke eenlingen, zo kon ook het Brielse Asyl niet verder worden gebouwd zonder zo’n individuele schenker. In dit geval was het de bekende schrijver en beeldend kunstenaar Alexander Ver Huell (1822-1897), een als tamelijk achterdochtige kluizenaar levende vrijgezel die desalniettemin regelmatig blijk gaf van grote milddadigheid. Hij schonk een bedrag van 50.000 gulden voor de verdere bouw van het hofje, naar eigen zeggen het grootste deel van het vermogen dat hij van zijn oudoom had geërfd. De burgemeester van Brielle moest wel naar Arnhem afreizen om het bedrag persoonlijk in ontvangst te nemen, want Ver Huell verliet zijn huis vrijwel niet.
Het lijkt erop dat Ver Huell het stadje Brielle als wieg van de vaderlandse vrijheid een warm hart toedroeg, want al eerder had hij, ter gelegenheid van 1 april 1872, zijn verzameling historische prenten uit de Tachtigjarige Oorlog aan de stad geschonken. Ook na zijn gift aan het Asyl gaf Ver Huell nog regelmatig met gulle hand aan bijvoorbeeld de armen van Brielle. Hij bleef zijn leven lang ook brieven uitwisselen met Briellenaren, onder wie Johan Been (1859-1930). Deze regent van het Asyl herinnerde zich later dat Ver Huell door de stadsbewoners bijkans werd gezien als "een dier machtige Kaliefen uit de Oostersche sprookjes". De aandacht van Ver Huell deed het goed in Brielle omdat juist in deze tijd de stad haar havenfunctie vrijwel verloren had door de aanleg van de Nieuwe Waterweg. Dat bracht achteruitgang en verval met zich mee voor de Geuzenstad.
Alexander Ver Huell stamde uit een van oorsprong Doetinchems geslacht van plaatselijke regenten en hooggeplaatste marineofficieren, onder wie een aantal dat in de adelstand werd verheven. In zijn tijd als rechtenstudent in Leiden verwierf hij bekendheid met zijn – veelal humoristische - tekeningen en prenten. Doordat hij als enig kind behoorlijk wat familievermogen erfde, kon hij zich op latere leeftijd ontpoppen als mecenas en weldoener, al was hij niet bijzonder rijk in vergelijking met andere tijdgenoten. Hij steunde kunstenaars en vond het belangrijk dat collecties met eigentijdse kunst toegankelijk zouden zijn voor de gewone man, ter verheffing van het volk en de vorming van vaderlandslievendheid.
De hofjesstichter
Zoals het Asyl geen hofje wordt genoemd – maar er wel duidelijk één is – wordt Ver Huell ook nooit een hofjesstichter genoemd, maar hij was het wel. Zonder hem had het hofje immers nooit verder gebouwd kunnen worden. Er was sprake van grote continuïteit tussen enerzijds de hofjes en hofjesstichters van de late middeleeuwen en de vroegmoderne tijd en anderzijds het Brielse Asyl en haar ‘stichter’. Alexander Ver Huell laat zich namelijk goed vergelijken met de hofjesstichters van laatmiddeleeuws en vroegmodern Leiden.
Uit onderzoek naar de Leidse hofjesstichters valt een profiel van de gemiddelde hofjesstichter op te stellen, dat zich als volgt laat samenvatten. De meeste hofjesstichters handelden als eenling, meestal omdat hun partner al was overleden of omdat ze nooit waren getrouwd. Het merendeel was van het mannelijk geslacht, was behoorlijk welgesteld, genoot maatschappelijk aanzien en behoorde overwegend tot de heersende kerk van het ogenblik: voor de Reformatie was elke Leidse hofjesstichter uiteraard katholiek, na de Reformatie behoorden de meesten tot de Nederduits- of Waals-Gereformeerde kerk. Het overgrote deel was ooit getrouwd geweest, conform de normen van de tijd, maar hiervan waren veruit de meesten kinderloos gebleven of hun kinderen waren jong overleden. Ze hadden dus geen nabije erfgenamen die ze een goede start in het leven moesten geven en hadden de vrijheid om hun geld te besteden aan een liefdadig doel.
Dit profiel is grotendeels van toepassing op Alexander Ver Huell, met dien verstande dat hij zijn leven lang vrijgezel is gebleven. Ooit had hij op het punt gestaan om in het huwelijk te treden, tot hij te elfder ure zijn verloving verbrak. Van een huwelijk kwam het daarna niet meer. Ver Huell was man, tamelijk welgesteld en van goede komaf. Kerkelijk gezien behoorde hij, zoals veel leden van de Nederlandse elite, tot de chique Waals-Gereformeerde kerk, ook al ging hij in zijn latere leven niet meer naar de kerk. Bovendien had ook hij geen nabije erfgenamen: hij was enig kind en de laatste van zijn tak van de familie – hij beschouwde zichzelf "als enig overblijvende van zijn geslacht", ook al had hij nog een adellijke verre neef die Ver Huell heette. Hoe dan ook, de 50.000 gulden konden er blijkbaar makkelijk van af.
Ook Ver Huells beweegredenen laten zich goed plaatsen in het patroon van de Leidse hofjesstichters.Bij de Leidse hofjesstichters zijn er drie belangrijke redenen te vinden om een hofje te willen stichten. In de eerste plaats was het de godsdienstige overtuiging die de stichter aanmoedigde om geld te besteden aan de minderbedeelde medemens. Ten tweede was het de verwerving dan wel bevestiging van het maatschappelijk aanzien. En ten derde was het de zorg voor hen die de hofjesstichter op de een of andere manier nabij waren en voor wie hij wat wilden betekenen.
Dit profiel is grotendeels van toepassing op Alexander Ver Huell, met dien verstande dat hij zijn leven lang vrijgezel is gebleven. Ooit had hij op het punt gestaan om in het huwelijk te treden, tot hij te elfder ure zijn verloving verbrak. Van een huwelijk kwam het daarna niet meer. Ver Huell was man, tamelijk welgesteld en van goede komaf. Kerkelijk gezien behoorde hij, zoals veel leden van de Nederlandse elite, tot de chique Waals-Gereformeerde kerk, ook al ging hij in zijn latere leven niet meer naar de kerk. Bovendien had ook hij geen nabije erfgenamen: hij was enig kind en de laatste van zijn tak van de familie – hij beschouwde zichzelf "als enig overblijvende van zijn geslacht", ook al had hij nog een adellijke verre neef die Ver Huell heette. Hoe dan ook, de 50.000 gulden konden er blijkbaar makkelijk van af.
Ook Ver Huells beweegredenen laten zich goed plaatsen in het patroon van de Leidse hofjesstichters. Bij de Leidse hofjesstichters zijn er drie belangrijke redenen te vinden om een hofje te willen stichten. In de eerste plaats was het de godsdienstige overtuiging die de stichter aanmoedigde om geld te besteden aan de minderbedeelde medemens. Ten tweede was het de verwerving dan wel bevestiging van het maatschappelijk aanzien. En ten derde was het de zorg voor hen die de hofjesstichter op de een of andere manier nabij waren en voor wie hij wat wilden betekenen.
Voor Alexander Ver Huell laten zich dezelfde beweegredenen aanwijzen als de hofjesstichters uit Leiden. Weliswaar was Ver Huell op latere leeftijd geen trouw kerkganger meer, maar zijn wereldbeeld werd nog altijd bepaald door een sterke beleving van het goddelijke en hogere. In zijn ogen waren de verering van de natuur als Gods schepping en de beoefening van maatschappelijke deugden de belangrijkste uitingen van godsdienstbeleving. Het onbaatzuchtig offer van goed en bloed, zonder naar eigen voordeel te streven, stond hierbij voorop. Hij hoopte zo mee te werken aan een verandering en verbetering van de samenleving, zodat die zich bewoog naar ‘de eenheid Gods’. Ook de kunst stond in zijn ogen in dienst van het hogere: zijn kunstwerken moesten verwijzen naar het goddelijke. De plaatwerken Geest en Stof, Zwakte en Sterkte en Sterven met en zonder Godsdienst (in 1859 gepubliceerd in Ver Huells bundel Tydspiegel-phantasien) zijn hier een voorbeeld van. Het maken van kunst was in feite voor hem een vorm van godsdienstig apostolaat.
Ver Huell hechtte wellicht niet zozeer aan het aanzien dat hij genoot als welgestelde afstammeling van Doetinchemse regenten. Maar waarschijnlijk wel aan de maatschappelijke waardering van zijn kunstenaarschap, die hij overigens schromelijk tekort vond schieten. Toch verwijst de noordvleugel van het Asyl nadrukkelijk naar zijn regenteske afkomst: boven de vier deuren komt twee keer het wapenschild van zijn familie terug. Boven de andere twee werden cartouches geplaatst: één met zijn initialen met lauweren omkranst en de ander met het jaartal van zijn schenking. Hij hechtte bovendien zeer aan de waardering voor zijn giften. Zo had Ver Huell de stille hoop dat Brielle de door hem geschonken prenten in een museum zou plaatsen en was het zijn bedoeling dat de gemeente Arnhem zijn nalatenschap zou onderbrengen in zijn woonhuis, omgevormd tot museum.
Tenslotte kan gezegd worden dat Ver Huell niet zoals de Leidse hofjesstichters omkeek naar arme familieleden, zijn personeel of minderbedeelde geloofsgenoten. Wel had hij als zoon van een marineofficier, die als kind op de Rotterdamse scheepswerven speelde, blijkbaar veel medegevoel voor de zeelieden die in dienst van het land oud waren geworden en op hun oude dag een steuntje in de rug konden gebruiken. Ook na de schenking van de noordvleugel zond hij nog regelmatig geld naar het Asyl, als extraatje voor de zeelieden.
Brielle en het Asyl hadden veel te danken aan Alexander Ver Huell, en men wist het. Helaas boden zich geen weldoeners aan voor de zuidvleugel, die tot op de dag van vandaag ongebouwd is. Het Asyl figureert dan ook nog wel eens in de sardonische grappen van de Briellenaren, die naast een onvoltooide toren en een onvoltooide kerk ook een onvoltooid hofje binnen de stadsgrenzen hebben. Niettemin werd en wordt het ensemble van de Brielse ‘Lady Liberty’ en het L-vormige hofje zeer gewaardeerd. Tegenwoordig hebben de bewoners door het ontbreken van de zuidvleugel volop zon op het zuiden, en is het aangenaam vertoeven in het zonnige rozenparkje rond het beeld. Het uit veertien huisjes bestaande Asyl is sinds 1947 niet meer uitsluitend bestemd voor zeelieden, ook andere Brielse ouderen mochten er komen wonen. Tegenwoordig zijn de bewoners van alle leeftijden en heeft de stichting ook het beheer over een aantal andere historische huisjes. Het Asylpark is vrij te bezoeken en is, zoals het een hofje betaamt, een oase van rust in het fraaie oude centrum van de nog altijd geheel omwalde Geuzenstad.
Plaats een reactie
Heb jij een verhaal over de Zuid-Hollandse geschiedenis?
Welk verhaal mag volgens jou niet ontbreken op deze website? Deel je verhaal of tip met de redactie! Lees de voorwaarden en tips voor het schrijven van een verhaal.
Ontvang de laatste verhalen in je mailbox
Wil je op de hoogte gehouden worden van nieuwe publicaties? Abonneer je dan op onze nieuwsbrief!
0 reacties