Stella Ruhe spoorde 160 unieke visserstruien op. Een bijzonder stukje (bijna vergeten) cultuurhistorie...
Stella Ruhe deed onderzoek naar de geschiedenis van de visserstrui en wist in de loop der jaren 160 unieke truien op te sporen. Een bijzonder stukje cultuurhistorie dat bijna was vergeten. "Nee, wij hadden hier geen truien..."
In augustus 2012 startte ik op verzoek van mijn uitgever een nieuw onderzoek naar de in Nederland gedragen visserstruien. Ik had in 1983 als uitgever/redacteur een eerste studie over Nederlandse visserstruien door Henriette van der Klift begeleid en wist waarnaar ik moest zoeken.
Ik belde musea en archieven in vissersplaatsen als Katwijk, Scheveningen, Vlaardingen, Harderwijk, Elburg en Oudeschild op Texel, maar ook grote musea zoals het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen en het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem met de vraag of zij foto’s van vissers uit de periode 1865-1950 in hun collectie hadden, toen de truien door vissers gedragen werden. Daarop kreeg ik twee reacties: ‘Wat leuk dat er weer een boek over visserstruien komt!’, en ‘Nee, wij hadden hier geen truien…’. Van die laatste reactie schrok ik, want ik was ervan overtuigd dat alle vissers in die periode truien hadden gedragen, maar men was dat blijkbaar volkomen vergeten.
De generatie die ze gebreid en gedragen heeft, is inmiddels overleden. Ze waren nergens, behalve in Volendam, onderdeel van het kostuum/de dracht geweest. Kennelijk was daar geen speciale aandacht voor vanwege het feit dat de trui maar werkgoed was en totaal werd opgebruikt, waardoor er nog nauwelijks originele truien over zijn. En een foto van een man in een trui is voor ons zo gewoon dat we ons niet realiseren dat het dragen daarvan als bovengoed in die periode uniek was: de mannen droegen toen doorgaans kostuums.
Toch bleken er wel degelijk truien te zijn geweest, zichtbaar op uit hoeken en gaten opgedoken oude foto’s van musea en archieven die door mijn vraag enthousiast waren geworden en op zoek gingen. Helaas zijn de truien, voorlopers van onze truien, nooit in het collectieve geheugen opgeslagen. Tot ca. 1925 waren vissers ruim vijfenzeventig jaar lang de enigen, op enkele sporters en zeilers na, die truien als bovengoed droegen, totdat Coco Chanel daar mode voor iedereen van maakte, geïnspireerd door de truien van de Bretonse vissers.
Omdat ik nog wel op de hoogte was van het bestaan van de visserstruien en ik van het Zuiderzeemuseum al meteen een prachtige foto van een echtpaar uit Marken kreeg toegestuurd, waarvan de man een trui draagt die ik niet kende, besloot ik, ondanks het feit dat er veel tijd in onderzoek zou gaan zitten en het boek daarover misschien nauwelijks verkocht zou worden, om het toch te doen. Want als ik het niet deed, zou die kennis over vijf of tien jaar misschien helemaal verdwenen zijn: de visserstruien bleken een haast vergeten onderdeel van ons nationaal erfgoed en zijn volkskunst pur sang. Ze zijn van een prachtige eenvoud en de mooie patronen, gebreid in recht en averecht met hier en daar kabels in een effen kleur wol die varieert van naturel, grijs, zwart en talloze kleuren blauw, spreken daarom ook nu nog veel mensen aan. Het zou zonde zijn als het fraaie breiwerk van talloze anonieme vrouwen en meisjes, waaruit bijzonder vakmanschap en grote creativiteit spreekt, verloren gaat.
Van alle gevonden truien maakte ik schetstekeningen en breischema’s en liet de truien in hedendaagse wollen garens – de oorspronkelijke wolsoort waarin de truien gebreid werden, sajet, bestaat niet meer - opnieuw breien door enthousiaste en zeer ervaren vrijwillige breisters om te zorgen dat dit vrouwelijke erfgoed weer levend zou worden en behouden zou blijven. Ik koos wel voor het oorspronkelijke kleurenpalet.
Ik vond het belangrijk de truien niet alleen te vinden en van breischema’s te voorzien, maar ze ook in hun cultuurhistorische context te plaatsen en daarom zijn in de drie boeken die ik uiteindelijk over dit onderwerp heb geschreven ook de verhalen die ik las en hoorde én de geschiedenis van de visserij in de tweede helft van de negentiende eeuw opgenomen.
Visserij in de tweede helft van de negentiende eeuw
Met alleen de foto’s en de uitwerking daarvan was ik er niet. Op veel foto’s zag ik bemanningen in allerlei verschillende truien, waar ik geen kaas van kon maken. Wat deed een Urker in een Katwijkse trui? Waarom zag ik vissers uit Goedereede-Havenhoofd tussen de bemanning van een Katwijkse logger? En waarom zag ik zoveel kinderen tussen die bemanningen staan? Daar kwam ik pas achter toen ik me ging verdiepen in de ontwikkelingen in de visserij in de tweede helft van de negentiende eeuw. Zonder die kennis was het heel moeilijk de foto’s goed te interpreteren. In het Katwijks Museum en in Museum Vlaardingen, die me enorm veel foto’s ter beschikking stelden en me over de historische visserij vertelden, werd me de reden langzaam duidelijk.
Haringvangst
Al in de zeventiende eeuw was de haringvangst een van de belangrijkste inkomstenbronnen van Nederland. Niet de handelsvaart op de Oost, maar die op de Oostzee en de haringvangst op de Noordzee waren verantwoordelijk voor onze grote rijkdom in de gouden eeuw. Vlaardingen en Maassluis hadden grote havens en hadden bij de Staten van Holland een kaakverbod voor alle vissers afgedwongen. Alleen hun vissers mochten haring kaken op zee, waardoor die lang houdbaar werd, en gekaakte haring aan land brengen. Haring in al zijn facetten bracht enorm veel geld voor ze in het laatje. Alle andere vissersplaatsen waren aangewezen op dagvisserij onder de kust waar ze verse vis, platvis, garnalen en mosselen vingen, die snel verkocht moesten worden omdat ze aan bederf onderhevig waren. Die vissers waren vaak straatarm.
In 1857 besloot de regering de noodlijdende vissersdorpen zonder havens die met hun platbodems/bomschuiten op het strand aan- en afvoeren, te helpen door het kaakverbod op te heffen en iedereen toe te staan op haringvangst te gaan en de haring aan boord te kaken. Met hun platbodems was ver varen en ook op de gewenste plaats van bestemming aankomen een behoorlijke tour de force. In 1866 ontdekte de Scheveningse reder A. Maas een veel beter schip op een grote visserijtentoonstelling in Frankrijk, de lougre ofwel de logger, een rank kielschip dat veel sneller, preciezer en verder kon zeilen dan de bomschuiten. Maar loggers met hun kiel hebben havens nodig. En de kustplaatsen aan de Noordzee hadden geen havens. Met en zonder opzet: de regering in Den Haag was veel te bang dat de vijand via die havens in no time in Den Haag zou zijn, dat slechts enkele kilometers van Scheveningen verwijderd is. En technisch was het nog niet mogelijk om door de duinenrij heen te breken.
Eind negentiende eeuw werd er eindelijk een haven aangelegd in IJmuiden om Amsterdam via het Noordzeekanaal sneller te kunnen bevoorraden en in 1904 kreeg Scheveningen na lang gesteggel en een stormramp die bijna de hele bomschuitvloot van het strand wegvaagde als enige andere Noordzeekustplaats ook een haven, maar dan wel een met een marinedrempel. Voordien lagen alle loggervloten van de Noordzeekustplaatsen, met name de Scheveningse en de Katwijkse die van bomschuiten waren overgegaan op loggers, in de grote havens van Vlaardingen en Maassluis. Die wetenschap, die ik halverwege het onderzoek opdeed, loste mijn raadsels omtrent de bemanningenfoto’s op. Uit het hele land kwamen vissers naar Vlaardingen en Maassluis om aan te monsteren op een van de vloten, als ze in hun eigen streken onvoldoende konden vangen, wat rond 1900 vaak het geval was. En men droeg niet plotseling een trui uit Vlaardingen of Maassluis, maar gewoon de eigen trui, want ze hadden er maar een om in te werken.
Contacten met Engelse en Schotse vissers
Door het opheffen van het kaakverbod in 1857 en de komst van de zeillogger in 1866 kon men langer op haringvangst gaan. Men vertrok eind mei/begin juni naar de Shetlandeilanden waar de haringtrek begon en zakte, de haringtrek volgend in de internationale wateren voor de Engelse oostkust, richting het Kanaal. Daar viste men tot eind november, zodat men op 5 december, Sinterklaas, weer thuis kon zijn. In het haringseizoen was Lerwick op de Shetlandeilanden de tijdelijke uitvalsbasis. Daar kwamen de vissers in contact met Engelse en Schotse vissers die al veel langer, vanaf ca. 1830, de trui als bovengoed droegen.
De truien bleken veel praktischer te zijn als werkgoed dan de windgevoelige linnen kielen, die men voorheen droeg. Door kopen, ruilen tegen bijvoorbeeld jenever en tabak en smokkelen (er waren strenge importbeperkingen voor o.a. wol en wolproducten) en misschien door huwelijken van Nederlandse vissers met Engelse vrouwen, werd de trui hier geïntroduceerd en kon die zich verder ontwikkelen vanuit de patronen die men hier gewend was te breien in hemden/truien die als ondergoed gedragen werden en die meisjes al jong van hun moeder en op naai- en breischooltjes uit het hoofd leerden breien. Een van de kenmerken van een Nederlandse visserstrui was het door de boord geregen koordje met kwasten of pompons om de halsboord strak te kunnen sluiten, ook als die uitgelubberd was door het dragen.
Kinderen
Kinderen gingen al vroeg volwaardig mee vissen, soms al als ze 7 of 8 jaar waren. Na het invoeren van de kinderwet van Kamerlid Samuel Van Houten in 1874 mochten kinderen in principe pas vanaf hun twaalfde gaan werken, maar daar werd nogal de hand mee gelicht, omdat reders beweerden dat ze zo vroeg mogelijk getraind moesten worden als visser, maar in werkelijkheid omdat die jongens nauwelijks iets verdienden. Op een logger waren van de 13/14 man zeker 5 jongens jonger dan vijftien. De jongsten meestal 11 of 12 jaar. Ze droegen net als de mannen meestal een trui, die dag en nacht gedragen werd.
Er werd geen rekening met ze gehouden, de jongens moesten net zo hard als of harder werken dan de mannen. En ze kregen de verschrikkelijkste klussen toebedeeld. Een prikkenbijter bijvoorbeeld, het jongste bemanningslid op een beugsloep waar met een lijnenstelsel en geaasde haken gevist werd op schelvis en kabeljauw in de noordelijke wateren, moest van de levende, als aas dienende prik (een soort aal) de kop afbijten, voordat de prik in stukken gesneden werd. Om de vieze smaak die dat veroorzaakte een beetje te verdrijven, kregen ze na 300 bijten een vijg.
Afhouders en reepschieters, de jongste twee bemanningsleden van een logger, mochten niet in het vooronder met de rest van de bemanning mee-eten, maar moesten dat bij weer en wind aan dek doen. Sommige jongens verdwenen na hun eerste reis op de Shetlandeilanden, omdat ze dat barre leven niet aankonden. Maar als ze alles doorstonden en die eerste reis heen en terug overleefden, werden ze beschouwd als man en kregen bij thuiskomst een doos sigaren, die in die tijd nog als gezond werden beschouwd.
Praktisch werkgoed
Alles aan de visserstruien was praktisch:
▪ het zonder naden op 4 of 5 naalden rondgebreide T-model met vanuit het armsgat aangebreide mouwen kon makkelijk op een rechte stok door die mouwen aan boord te drogen worden gehangen als er een golf overheen gegaan was.
▪ De trui was nauwsluitend om de wind er geen vat op te laten krijgen en het lijf warm te houden.
▪ Het halskoordje sloot de halsboord strak in een tijd dat er nog geen elastiek was. De kwasten en pompons zekerden de koordjes en werden ook gebruikt om kwallengal uit de ogen te slaan. Kwallen waren bijvangst en spoten gal als zij uit de netten werden geslagen.
▪ De mouwen waren gebreid vanuit het armsgat omdat de manchetboorden en de ellebogen het eerst sleten en de mouwen tot boven de versleten plek konden worden uitgehaald en opnieuw aangebreid. Ze waren aan de korte kant: kort gebreid en gekrompen door zeewater om de handen en onderarmen vrij te houden bij het werk.
▪ Een trui was soepeler dan een kiel of jas en was daardoor geschikter om in te werken.
▪ De trui werd dag en nacht gedragen en was daardoor vet en vies. De mannen moesten tijdens het vissen vier uur op en vier uur af en even een pyjama aantrekken deed je dan natuurlijk niet. Hoe vetter en viezer de trui, hoe winddichter en waterdichter die was. Water om (je) te wassen was er niet. Het verse water aan boord werd gebruikt om te drinken en te koken. Dat had ook een keerzijde: Als er vissers in het ziekenhuis werden binnengebracht, dan moesten die soms twee dagen in olie geweekt worden omdat de kleding helemaal met de huid verkleefd was. Daarna werden de mannen schoongeboend met zeep, waarna ze vaak binnen enkele dagen stierven, omdat de huid geen enkele weerstand meer had.
▪ De truien werden tot in het oneindige versteld en gestopt, vaak met andere wol dan waarin die gebreid was, omdat men werkte met wat er was, er in die tijd nog geen kleursystemen waren en men afhankelijk was van wat de marskramers bij zich hadden.
▪ Als er helemaal niets meer te verstellen en te stoppen was, eindigde een trui als dekzwabber, kussenvulling of poetslap en werd de pronktrui de volgende werktrui. Daarom zijn er nauwelijks originele truien bewaard gebleven. De enkele die nog in het bezit zijn van een paar musea zijn dan ook van recentere datum, uit de jaren veertig en vijftig.
Noordzeekust en de Zuid-Hollandse truien
Aan de Noordzeekust zijn net als aan alle andere kusten talloze patronen in de truien verwerkt en kun je niet spreken van specifieke truien uit dat gebied. De truien die in Scheveningen, Egmond aan Zee en Zandvoort zijn gedragen hadden een onderste deel en mouwen van tricot en alleen op de borst voor en achter patronen. De mensen waren arm en moesten zuinig zijn met wol: tricot neemt minder wol dan motief en daar waar dat belangrijk was, de borstkas met de longen, werd motief gebreid waardoor dat deel van de trui warmer was. De truien van de Zuid-Hollandse eilanden uit Stellendam, Ouddorp, Goedereede-Havenhoofd, Middelharnis en Zwartewaal waren rijk van motief, evenals die uit Pernis en Vlaardingen. Die truien zijn ook de oudste: de vissers uit Pernis, Zwartewaal en Nieuwpoort die op walvisvaart gingen in de Noordelijke IJszee, kwamen het eerst in contact met Engelse en Schotse vissers. In hun truien is nog de indeling van de gesmockte kielen herkenbaar. De truien uit Middelharnis hadden meestal een split in het voorpand om het hoofd er gemakkelijk doorheen te doen. De Zeeuwse truien waren daarentegen heel sober. Vaak glad met af en toe een ribbel of een enkel motief, een godsoog of een hart (Tholen).
De mannen waren overigens heel trots op hun trui. Als er heel soms wat geld te besteden was, lieten ze zich graag in hun trui fotograferen. De truien zijn gedragen tot kort na de Tweede Wereldoorlog. Na de Oorlog werd de welvaart groter en kon zich men permitteren om kleding te kopen en hoefde men die niet meer zelf te maken. Het was niet zo dat de mannen de truien niet meer wilden dragen, maar de vrouwen wilden ze niet meer breien. Daar waar de klederdracht zich langer handhaafde in dorpen zoals Bunschoten-Spakenburg en Scheveningen, werden ook de truien langer gedragen.
Motieven met betekenis
Alle gebruikte motieven, opgebouwd uit recht en averecht en soms kabels, hadden een betekenis ontleend aan het weer, de zee, het strand, de schepen, de vis, de visserij, het geloof en de dagelijkse omgeving, voornamelijk ter bezwering van de enorme gevaren die vissers liepen:
▪ Het weer: bliksem, een verticale zigzaglijn, hagel, varianten van gerstekorrels.
▪ De zee: golven in talloze varianten, eb en vloed (o.a. Volendam), horizontale banen tricot (eb), afgewisseld met banen motief (vloed).
▪ Het strand: zandribbels in allerlei soorten, gesymboliseerd in horizontale en schuine ribbels averecht.
▪ De schepen: touwen en kabels, vlaggetjes, seinsysteem van de schepen.
▪ De vis: visgraat
▪ De visserij: netten, pijlen, blokjes
▪ De dagelijkse omgeving: blokjes, staan voor bakstenen van de huizen, levensboom, de vader en zijn zonen, vrouw en dochters waren daarvan uitgesloten.
▪ Het geloof: kabels en Jakobsladders, symboliseren de verbondenheid met God, het Godsoog is het alziend oog van God dat behoed en de mannen in de ogen van de vrouwen netjes houdt.
Visserskleding
Onder hun truien droegen vissers een lang flanellen hemd, vermiljoen geverfd met meekrap, dat tevens als onderbroek diende. De flappen werden door het kruis naar voren en naar achteren geslagen en de bewaarde exemplaren tonen gaten en een geel uitgeslagen plekken in het kruis. Meekrap was een kostbare verfstof, maar heette te beschermen tegen reuma. Het Academisch Ziekenhuis in Leiden heeft dat in de jaren tachtig onderzocht en bevestigd. Verder droegen ze pillow broeken met een voorklep, vaak een wollen overjasje, in Katwijk genaamd bonkje, gebreide kousen (Urk), oliegoed en wanten met 2 duimen, want dan greep je nooit mis.
Hardwerkende vrouwen
Het leven van vissers en hun gezinnen was zwaar. De mannen waren lang van huis en altijd was er de onzekerheid of er voldoende gevangen werd en of men überhaupt terugkeerde van de reis. Ook de vrouwen hadden het moeilijk; ze baarden veel kinderen die gevoed en gekleed moesten worden en om de kost te verdienen waren ze nettenbreister of visvrouw. In Katwijk moesten ze met zware manden met vis aan de arm en op het hoofd 11 km lopen naar Leiden waar ze de vis op de vismarkt of langs de deuren verkochten. Als ze los waren moesten ze ook weer 11 km teruglopen. Pas in 1881 kwam er een tramlijn tussen Katwijk en Leiden. De visvrouwen mochten wel mee, maar moesten in de achterste wagon zonder ramen en deuren zitten, zodat de rest van het volk niet in de visstank zou zitten. De zorg van de jongste kinderen werd overgelaten aan de oudsten, een van de oorzaken naast ziektes en gebrek aan hygiëne, van de grote kindersterfte onder 3 jaar. Breien vormde vaak een ontspannende bezigheid, waarbij de vrouwen tijd hadden om met vriendinnen of buurvrouwen een praatje te maken.
Veel aannames uit het oude boek van Henriëtte van der Klift bleken overigens niet helemaal te kloppen: niet iedere plaats had een eigen trui met specifieke motieven waarmee verdronken vissers konden worden geïdentificeerd als ze ergens aanspoelden. Vrouwen breiden namelijk vooral wat ze mooi vonden. Er werden in veel plaatsen verschillende truien naast elkaar gedragen – in bijvoorbeeld Vlaardingen vond ik wel 10 verschillende - en overal werd de machinaal gebreide Engelse trui gedragen met het godsoogmotief voorop.
Plaats een reactie
Heb jij een verhaal over de Zuid-Hollandse geschiedenis?
Welk verhaal mag volgens jou niet ontbreken op deze website? Deel je verhaal of tip met de redactie! Lees de voorwaarden en tips voor het schrijven van een verhaal.
Ontvang de laatste verhalen in je mailbox
Wil je op de hoogte gehouden worden van nieuwe publicaties? Abonneer je dan op onze nieuwsbrief!
3 reacties
Een heel leuk artikel, vooral omdat het niet alleen over truien gaat maar ook veel over sociale toestanden. Heel informatief.
Leuk en interessant artikel , fijn samen gewerkt met de schrijfster ervan enkele jaren geleden met de tentoonstelling over de truien, door geheel Nederland.
Ja, heel inspirerend artikel om dat hele harde vissersleven leven tot je door te laten dringen. Onvoorstelbaar hard. De wollen gebreide trui als bescherming tegen de elementen. Prachtig al die foto's met soms doorleefde gezichten.