Op woensdag 21 maart 1945 begon ik, Liesje Waardeloo, 9 jaar, Berkstraat in Rijswijk, aan een tocht naar Zwolle die tien dagen zou duren. Ik zou tot 8 juli 1945 van huis wegblijven. Het I.K.B., Interkerkelijk Bureau, organiseerde na eerst extra eten te hebben verschaft aan vele kinderen, kindertransporten per auto, trein en per boot. Ze gingen vanuit het westen des lands naar Overijssel, Gelderland, Drenthe, Friesland en Groningen.
De schrijnende honger in het westen was het gevolg van de spoorwegstaking, sedert 17 september 1944 en gericht tegen de Duitse bezetter. Deze was uitgeroepen door de Nederlandse regering in Londen, in de verwachting dat na de geallieerde luchtlandingen in de omstreken van Arnhem (Slag om Arnhem) de bevrijding van heel Nederland een kwestie van weken zou zijn. Na de mislukking van de operaties bij Arnhem werd de staking niet herroepen, hetgeen tot grote moeilijkheden aanleiding gaf. Door het vroege begin en door het feit dat de Duitsers voor het vervoer van hun troepen en voorraden onmiddellijk Duits personeel inzetten en als wraak de binnenvaart blokkeerden, was de staking weinig effectief. De Duitsers hadden er weinig last van, maar de voedselschaarste in de Hongerwinter 1944-1945 werd er sterk door bevorderd.
Op de lijst
Mijn kindertransport was het laatste in maart 1945 en ging per rijnaak. De boot heet Spes Mea (Mijn Hoop). De schipper was de heer G. Suiker. De rijnaak moest in Groningen aardappels halen voor de Duitsers en voer leeg heen. Zodoende konden dus de kinderen, in ons geval plusminus honderd jongens en meisjes van 8 jaar tot 14 jaar oud, met deze rijnaak mee. Dat we mee konden was, nadat mijn moeder ons had opgegeven, helemaal niet zeker. Het distributiekantoor in Rijswijk deed eerst onderzoek of een gezin wel honger of voedseltekort had. Het ging er vanuit dat mijn vader, die bij tuinder Karel Hooiman aan de Van Vredenburchweg werkte, wel genoeg voedsel van hem zou krijgen. Deze tuinder gaf ons echter niets.
Mijn moeder is een paar keer bij dat distributiekantoor gaan praten als Brugman en dat leidde ertoe dat wij met zijn drieën, mijn zus Annie, mijn broer Albert en ik, toch werden toegelaten tot dat kindertransport. De oudste zoon van ons gezin, Cor, was 16 en een half jaar en kon niet mee vanwege het gevaar dat hij door de Duitsers kon worden opgepakt om te worden tewerkgesteld in Duitsland. Wij waren doorgestreept op de lijst met kinderen, maar wij mochten wel mee, dankzij de bemiddeling van mijn moeder. Er waren meer namen van kinderen doorgestreept en die gingen inderdaad niet mee.
Slaapzak van een gordijn
Ondertussen hadden mijn zus en ik ieder een wollen trui moeten breien van restjes wol. Het werd een trui met strepen die toen helemaal geen mode was, als er toen al sprake kon zijn van 'mode'. We gingen op de woensdag eerst naar een garage vooraan op de Lindelaan en kwamen met enige kinderen bij elkaar, vandaar in de middag naar Kuys Witsenburg en vandaar naar de overkant naar hotel Leeuwendaal waar we soep kregen te eten. We gingen daarna op weg in een rij van wel honderd kinderen, naar de Geestbrugkade. Bij het gebouw van de wasserij ‘De Zwitsersche’ lag onze rijnaak, de Spes Mea, klaar. De meisjes gingen over de smalle loopplank in het ene ruim, de jongens gingen in het andere ruim. Er was een dun laagje stro en daar verbleven we op. Ik had een zelfgemaakte slaapzak van een wollen gordijn gemaakt en gevoerd met zachte satinet, dat was een goede oplossing, want er was niets te koop in de winkels en ik heb het niet koud gehad. We kregen een heerlijke boterham, die ik liet zien aan mijn moeder op de kade. Zij gingen om 17.30 uur naar huis om te ‘eten’. Toen zij weer terugkwamen waren we al vertrokken.
De boot voer via Leidschendam, Leiden en De Kaag naar Amsterdam, daar meerden we aan bij pakhuizen, waar we moesten wachten op doortocht naar het IJsselmeer. Ik moet erbij zeggen, dat we in de boot geen enkel vertier hadden, geen speelgoed of spelletjes, geen boeken, ook niet om voor te lezen, niets. We bleven echter allemaal rustig. Op zondagmorgen maakten we een wandeling door stil Amsterdam. Er was geen toilet aan boord, alleen een emmer voor de ongeveer 50 meisjes in dat ene scheepsruim. Door de slechte hygiënische toestand kregen sommigen erge darmstoornissen. Eén van de leidsters, zuster Van der Zwalm, een KZ-verpleegster, zorgde heel goed voor deze zwakke zieke kinderen. Zelf kreeg ik deze ziekte gelukkig niet.
Om naar het IJsselmeer te varen, moesten we de Oranjesluizen door. Ineens zongen alle meisjes vaderlandse liedjes. Bij het openstaande luik kwam een Duitser ons gebieden dat we met dat zingen moesten ophouden. Wij gingen echter gewoon door. Weer kwam hij, met een leidster erbij en dreigde dat we onmiddellijk moesten ophouden. Daarbij hield hij zijn geweer op ons gericht, waardoor we maar zijn gestopt.
Een angstige ervaring
Uiteindelijk zijn we door de Oranjesluizen naar het IJsselmeer gevaren, zonder dat we een beschieting meemaakten. Dat gebeurde wel toen we net in Zwartsluis aankwamen. We moesten snel, snel, rennen, rennen naar het stadje. Er lagen nog meer schippers met hun gezinnen. Of dat allemaal goed is gegaan, ik weet het niet, maar met onze honderd kinderen ging het gelukkig wel goed. Alle kinderen bleven ongedeerd. Het was een angstige ervaring. De leider, die toch de verantwoordelijkheid voor 100 kinderen droeg, heeft ons in Zwartsluis direct verlaten; met een briefje stelde hij de zeven jonge begeleidsters van zijn vertrek op de hoogte. Hij had bewust zijn fiets meegenomen van huis en nam zeven kazen die als proviand voor onderweg voor de kinderen bestemd waren, mee. De leidsters stonden er voortaan alleen voor. Zij hebben het erg goed gegaan, zo zou blijken. We gingen naar een school, het was er koud en de school liep onder water, wel 10 cm, ook de wc’s liepen over. Het was een onhoudbare situatie. We moesten er weg naar een andere school, ook daar moesten we weer weg, omdat de kinderen van Zwartsluis die school moesten gebruiken. We gingen naar een ander gebouw met een houten vloer waarop we sliepen. Het was er behaaglijk warm. Midden in de nacht sprong er opeens een vreemde man door een ruit. De zuster kwam naar mij en mijn zusje toe, want wij waren de enige die wakker waren. De man was dood. Hij was van een tehuis een heel eind verderop.
We bleven drie dagen in Zwartsluis en hebben er nog gewandeld. Het stadje stond onder water. De gemeente had overal smalle plankjes op paaltjes bevestigd waar we met evenwichtsgevoel op konden lopen. De winkelstraat was niet overstroomd. We kochten er een ansichtkaart, die we met potlood beschreven en naar huis stuurden. Hoewel de postbezorging heel moeizaam was in die tijd, werd de kaart thuis toch bezorgd.
Shagfabriek Van der Helm
Bij de groep was een achtjarig jongetje, Henkie, die maar vier jaar leek. Ze gingen met hem naar een arts die het niet verantwoord vond, dat hij nog verder mee ging. Hij bleef in Zwartsluis achter, vermoedelijk bij de familie Buisman. Daarna gingen we met de rijnaak verder naar Zwolle. We hadden via het IKB toestemming van de Duitsers gekregen om de IJssellinie over te steken. De leidsters gingen naar het ziekenhuis om hulp te vragen. De geneesheer-directeur zei: ‘Ga maar terug’. De leidsters zochten toen nog andere contacten in Zwolle en er werden bij de Zwolse burgers, misschien via de kerken, pleeggezinnen gezocht voor alle kinderen, hetgeen binnen een week lukte. Wij werden direct ondergebracht in een warme shagfabriek van Van der Helm. Er gingen steeds kinderen weg naar pleeggezinnen, ook buiten Zwolle, een vriend van ons ging naar Dalfsen. Op paaszaterdag waren wij met nog tien kinderen overgebleven. Ook voor ons was inmiddels een pleeggezin gevonden. We gingen eerst nog in de Paterskerk in Zwolle biechten. Mjin broer en zus zouden ieder bij een boer in Ittersum worden opgenomen. Ze gingen daar met een Zwolse leidster naar toe lopen. Bij de Jozefkerk namen we afscheid.
Op zoek naar onderdak
Ik zou bij de St. Jozefkerk in de wijk Assendorp van Zwolle bij een gezin komen. Al bij de buitendeur werd ik geweigerd omdat ik negen jaar was en daarmee te jong om in dat gezin met een baby en nog een peuter de handen uit de mouwen te steken. Mijn leidster zei: ‘We gaan je broer en zus achterna naar Ittersum om te kijken of je bij een van hen kunt komen.’ Het was een ijskoude paaszaterdag, het vroor en het was een heel eind lopen. Bij de spoorbomen hadden de Duitsers mijnen gelegd. Toen we de eerste huizen van Ittersum bereikten zagen we de anderen lopen. We liepen langs een huis waar een aantal kinderen naar mij zwaaide, ik zwaaide terug. Mijn zus Annie zagen we bij de afgesproken boerderij van de familie Zunnebeld naar binnen gaan. Hier kon ik echter niet bij, omdat de familie zelf ook meerdere kinderen had.
De leidsters durfden mij niet nog een kwartier te laten lopen naar boer Beltman waar mijn broer Albert zou komen. Ze wilden niet het risico lopen dat ik ook daar zou worden afgewezen. Ik zou de paasdagen bij mijn leidster doorbrengen en daarna zou verder worden gezocht naar een gezin. De kinderen die eerder naar mij gezwaaid hadden zagen mij weer voorbijgaan. Ze zeiden iets tegen hun moeder en wenkten ons. In dat gezin mocht ik worden opgenomen. Bij deze familie J.W. van der Vegt, Nieuwe Deventerweg 35 Ittersum, Zwollerkerspel bleef ik tot 8 juli 1945. We hebben éénmaal naar huis kunnen schrijven, de brief is aangekomen zodat ze thuis wisten dat we uiteindelijk goed verzorgd waren. Want we waren eigenlijk zo in het ongewisse gegaan.
Gewone schoenen
Ik heb het daar in het gezin heel goed gehad, ik had geen last van heimwee. De familie Van der Vegt had zeven kinderen en ik was dus nummer acht en de jongste. Ik hoefde hier helemaal niets te doen. Ik ging met hun kinderen lopend naar school in Zwolle Assendorp. Ik had van die houten kleppers aan mijn voeten en dat was ondoenlijk. Dochter Annie ging naar de schoenmaker in Ittersum en die schoenmaker had nog een paar gedragen goede schoenen in mijn maat en die kreeg ik gratis. Het was heerlijk om op gewone schoenen te lopen. Met dochtertje Marietje, die een jaar ouder was, speelde ik en ook met andere buurmeisjes. Ook bij Joke van Dijk, waar op hun boerderij ook een meisje van negen jaar was opgenomen, Rietje Gadella uit Utrecht. Zij was met haar vader en broer op hongertocht komen lopen met een karretje bij zich. Zij was liefderijk opgenomen bij de familie Van Dijk. Ook waren ergens anders in Ittersum twee meisjes van ongeveer negen jaar. Zij kwamen uit Rotterdam.
Oorlogsgeweld
Het oorlogsgeweld kwam steeds dichterbij. Vanuit Deventer hoorden we de hele tijd geschutsvuur. Op een dag in april werden we gewaarschuwd dat we met de hele buurt naar de Zwarteweg moesten, daar zouden we veilig zijn voor het komende zware gevecht. Mijn pleegouders besloten echter dat we in hun eigen kelder zouden schuilen. Ik zat bij het kelderraampje. Ineens ontplofte er vlak voor het kelderraampje een granaat. Er gebeurde gelukkig verder niets. Na een hele tijd konden we uit de kelder komen en op de hoek van het huis waar de woonkamer was, bleek alles kapot, vooral het houtwerk. De ravage in de kamer was groot. De Canadezen waren vanuit Deventer over de Nieuwe Deventerweg naar Zwolle getrokken. Eén Canadese verkenner is toen omgekomen op zijn motor. Later is er een gedenkteken voor hem opgericht. We waren al bevrijd toen op zondagmorgen de Duitsers in Zwolle het vuur openden op de St. Jozefkerk. De mis van 6.30 uur was aan de gang en er brak paniek uit. Volgens mij vielen hierbij twee doden. De kerktoren werd beschadigd. We zagen wagens met Duitse krijgsgevangen soldaten voorbijkomen, onze bezetters. En later kwamen ook colonnes met Canadese militairen langs, onze bevrijders.
Het kan verkeren
Op 8 juli 1945 ben ik samen met mijn broer (mijn zus was op eigen gelegenheid liftend teruggegaan) weer met een rijnaak vertrokken uit Zwolle naar ons huis in Rijswijk. Mijn pleegmoeder Van der Vegt bracht mij naar de boot. In Den Haag gingen we eerst naar het grote postkantoor aan de Rijswijkseweg, waar het vol was met kinderen aan lange tafels. We kregen er pap te eten. We gingen per vrachtauto met bankjes met de kinderen uit Rijswijk naar ons dorp en naar ieders straat. We waren weer thuis en vrij van het Duitse juk. Mijn moeder heeft als dank voor de pleegouders een foto laten maken. We hebben tot heden nog contact met de drie kinderen Van der Vegt die nog in leven zijn. De tuinder Karel Hooiman had na de oorlog een Duits meisje in huis om aan te sterken; ze zat bij mij in de klas en heette Maria Bleeker; zij schreef in mijn poëziealbum. Ook zijn dochter Cobie zat bij mij in de klas. Het was beter geweest als hij ons in die oorlog had geholpen. Maar ‘het kan verkeren’, zei Bredero. Ik ben nu 72 jaar.
Tot slot: Op deze plaats past een woord van dank en hulde aan de leidsters die de verantwoording hebben genomen voor de ongeveer 100 kinderen tijdens deze hachelijke reis per rijnaak. Ook voor hun inspanningen om deze kinderen in zeer korte tijd bij pleeggezinnen onder te brengen, verdienen ze alle lof!
Tip: Lees ook de reacties die eerder binnenkwamen naar aanleiding van dit verhaal (PDF)
Plaats een reactie
Heb jij een verhaal over de Zuid-Hollandse geschiedenis?
Welk verhaal mag volgens jou niet ontbreken op deze website? Deel je verhaal of tip met de redactie! Lees de voorwaarden en tips voor het schrijven van een verhaal.
Ontvang de laatste verhalen in je mailbox
Wil je op de hoogte gehouden worden van nieuwe publicaties? Abonneer je dan op onze nieuwsbrief!
0 reacties