Sinds het artikel van Taeke Stol in Holland (1981) heeft het onderzoek naar de Elisabethsvloed van 1421 bepaald niet stilgestaan. In dit artikel beziet de auteur wat er sindsdien aan historisch en archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden en wat we daaruit kunnen concluderen.
Toen ik eind 1973 op de Nieuwbrug in Dordrecht aan de Wijnstraatkant kwam wonen had niemand me gewaarschuwd. Ik merkte het pas toen ik ergens in februari in mijn keldertje moest zijn. Er stond bijna een halve meter water in. Gelukkig was er op een doos met papieren na geen schade. Later hoorde ik dat iedereen die aan de buitenkant van de Voorstraat woont, dus aan de andere kant van de Wijn en Voorstraathaven, daar minstens twee keer per jaar last van heeft. Na de herfstregens en het voorjaarssmeltwater van de RijnMerwede loop je daar bij springtij de kans dat het water de kaden opstroomt en in je kelder omhoog welt. Als het echt hoog water wordt, moeten ook de stegen en steigers aan de buitenkant van de Voorstraat door bekistingen afgesloten worden als je niet wilt dat het water de polder binnen stroomt. Elke echte ‘binnen stadse’ Dordtenaar weet dat, en anders maken ze het, als verrassing, wel aan den lijve mee. Zoals ik. Ik zette sindsdien dus geen vochtgevoelige spullen meer in mijn kelder.
De Voorstraat is al zo’n eeuw of acht à negen een waterkerende dijk die het uiterste noordwestelijke puntje van het Eiland van Dordrecht vormt. Al die tijd is hij tot aan de Watersnood van 1953 nooit doorgebroken. In ieder geval niet waar hij zo’n 1200 meter lang binnen de wallen of muren van de stad lag. Vóór het Eiland van Dordrecht ontstond, was de dijk bij stukken en beetjes aangelegd om wat eerst de Dordtse Waard (in 1200 al zo genoemd) en later de Grote Waard (na 1230) was. De door die waard stromende rivieren werden door dammen, onderdeel van de dijk, afgesloten van het vrij in en uitstromen in de omliggende grote rivieren en moerassen. Zelfs de midden door de Grote Waard stromende Maas moest er rond 1272 aan geloven en werd afgedamd bij Maasdam. De loop van de Maas werd zo naar het noordwesten verlegd – verwarrend genoeg Nieuwe Maas genoemd – en kwam uit in de Waal-Merwede. Even later werd ook de Dubbeldam aangelegd en zo ontstond tussen de Dubbel en de Maas de bedijkte Tieselenswaard. Ook kleinere, minder doorstromende rivieren, zoals de Werken en de Alm, werden afgedamd. De vrij stromende wateren waarin eb en vloed tot dan toe hadden geregeerd, hadden hierna de neiging om langzaam te verlanden en tot bijna stilstaande sloten te verworden. Archeologisch onderzoek heeft uitgewezen dat dit verlandingsproces in de Dubbel al in de 12de eeuw was begonnen. In die dammen werden meestal sluizen gebouwd. In Dordrecht zelf was al vroeg in de 13de eeuw een spuisluis aanwezig. Bij laag water konden de sloten en weteringen in de waard zo hun overtollige water kwijt, waardoor het water in de binnengrachtjes en de vestinggracht ver verst werd.
De Grote Waard was voornamelijk een landbouwgebied en werd als de ‘graanschuur’ van Holland beschouwd, met het gestaag groeiend Dordrecht als belangrijke afnemer. Er kwamen graanmolens voor en er werden korentienden genoemd in de plaatsen Almonde, Dubbelmonde, Hoek, Houweningen, Leerambacht, Merwede, Mijl, Poelwijk, Polre, Sliedrecht, Tolloisen en Twintighoeven. Hoog water bedreigde de akkers echter nog steeds. Door de voortgeschreden bedijkingen waren de van nature vrij meanderende rivieren daartussen opgesloten geraakt. Voor het grootste deel van het jaar was dat geen probleem, maar na een strenge winter met ijsgang op de rivieren volgden meestal dagen van hoogwater als het ijs en de sneeuw in de bergen smolten. Ook een nat voor- of najaar kon voor extra aanvoer van water zorgen, vooral met storm uit het noord of zuidwesten en springtij, dus een groot verschil tussen eb en vloed tijdens nieuwe of volle maan. Dan ontstonden soms springvloeden die zo krachtig waren dat een zwakke plek in de nog lage dijken ze niet kon weerstaan. Vooral in een rivierbocht kon het water zo’n dijk dan ondermijnen, met alle ellende voor het achterland van dien. Bovendien waren de meeste dijken zogenaamde veendijken die bij aanhoudend warm weer inklonken en op den duur water gingen doorlaten. Dergelijke dijken waren bijna niet te repareren; opnieuw aanleggen met gebruik van meer klei was de enige oplossing.
Ook verzwakking van de dijkvoet door het te dichtbij naar darink (met zeewater doordrenkt veen) delven vanwege de selnering of zoutziederij kon een dijk gevaarlijk instabiel maken. Het delven vond plaats op locaties waar de dijken aan zout of brak water grensden, want de vloed kon gedurende de middeleeuwen zeewater diep het land laten binnendringen, tot aan de westelijke grenzen van de Grote Waard. Op de doorbraak volgde dan een periode van onder zout water staan van het achterland, tot het gat gedicht was of er een binnendijk achter en om de op die plek ontstane wiel (een door binnenstortend water uitgehold gat) was gelegd. Maar het duurde meestal wel even voor het zover was. Dikwijls was de oorzaak geldgebrek, maar ook gebrek aan mankracht of zelfs onwil om elders aan de dijken te gaan werken terwijl de eigen oogst dreig de te mislukken. Of het bezit van een handvest dat de ingelanden toestond dergelijke oproepen tot hulp te negeren, zoals in de Tieselenswaard het geval was.
Wat voorafging
Uit de 13de eeuw zijn niet veel verslagen van stormvloeden, overstromingen en dijkdoorbraken in Zuid-Holland bekend. Dat wil niet zeggen dat er geen waren; ze liepen alleen meestal tamelijk goed af. Aan het eind van de eeuw, in 1287-88, 1290-91 en 1300-01, kwamen wel enkele ernstige stormvloeden en rivieroverstromingen voor. De Grote Waard ontsprong echter lang de dans, alleen in 1287-88 heeft ze iets te lijden gehad van het water. Men krijgt de indruk dat er adequaat en praktisch gereageerd werd en dat de gaten snel werden gedicht. Er is verder alleen maar een bericht uit 1240 waarin gesproken wordt over verdronken landerijen bij Erkentrudenkerke, midden in de waard. Hieruit blijkt dat de akkers daar wel lang onder water hebben gestaan en dat de eigenaars daarom vrijgesteld werden van het betalen van tienden.
In het begin van de 14de eeuw was het klimaat nat en waren er veel rivieroverstromingen zonder dat die met rampzalige dijkbreuken gepaard gingen. Pas een grote stormvloed tijdens kerst in 1330 veroorzaakte in Zuid-Holland, West-Friesland en Zeeland veel schade, waarbij nu ook de Grote Waard werd genoemd. Omdat door de inklink van de veenpolders de afwatering via de Maasdam moeilijker verliep, werden de sluizen hierna verplaatst naar het laagste deel van de Grote Waard, de uiterste zuidwestpunt bij Broek. Hier lag op den duur een heel complex aan uitwaterende sluizen. Helaas werd vóór die kunstwerken er lagen al minstens een eeuw ijverig gemoerd en verdienden diverse ambachtsheren aan de verkoop van het gewonnen zout.
In de decennia na 1335 ontkwam Zuid-Holland aan de ergste rampen. De jaren 60 waren zelfs relatief rustig. Pas in de jaren 70 begon de dreiging concreter te worden. Tussen 1372 en 1376 waren er weer rivieroverstromingen in de omgeving van en in de Grote Waard bij Werkendam, de Mijl en bij Broek. Het water bleef maanden op het land staan voor er weer bedijkt werd. Eind 1376 braken na een storm weer die vers aangelegde dijken door en vormden zich wielen, met nieuwe reparaties als gevolg. De volgende jaren waren redelijk kalm, maar een nieuwe dijk die moernering (zoutwinning) in het land van Putten mogelijk moest maken werd door boze ingelanden in 1379 verwoest.
In de nacht van 21 op 22 januari 1394 veroorzaakte een storm een doorbraak in de dijk bij Broek. Graaf Albrecht van Beieren riep de lieden van de Grote Waard op te helpen om de wiel in het land van Strijen (waar Broek lag) nogmaals te helpen omdijken. Volgens een charter van 28 april 1395 was de Grote Waard dat jaar ‘bezout’ geweest en waren Dordrecht en het platteland ‘zere by verarmt’. In februari 1396 waren er over stromingen in het land van Altena waarbij ook Dordrecht en Geertruidenberg schade opliepen. Het land stond in mei nog onder water en de oogst mislukte. Een nieuwe dijk langs het gebied van Putten kwam pas langzaam van de grond.
In 1410 klaagden de inwoners van de Grote Waard bij graaf Willem VI over de hoge geplande kosten voor die nieuw geplande dijk om het land van Putten. Er zouden nieuwe uitwateringssluizen bij Broek komen en de dijklasten voor onderhoud zouden omhooggaan. Er werd echter in datzelfde jaar al met de aanleg begonnen en de dijk was in december 1413 bijna voltooid. De kosten waren wel negenmaal hoger uitgevallen dan geraamd. De waarden en steden die ervan profiteerden zouden een ‘retributie’ moeten betalen. Vanwege voorrechten die de polder al in 1282 had gekregen weigerde de Tieselenswaard bij te dragen: ze hoefden niet buiten hun waard aan dijk en sluisaanleg mee te betalen.
Het zal duidelijk zijn dat Zuid-Hollandse boeren niet onbekend waren met dijkdoorbraken en rivieroverstromingen. Net als nu bij de Dordtenaren hielden ze er rekening mee dat het een paar keer per jaar mis kon gaan. Ze waren er waarschijnlijk al vroeg van overtuigd dat ze alleen samen daar wat tegen konden doen. Het is niet voor niets dat juist in de 13DE eeuw de oprichting van waterschappen plaats vond. Bovenlokale samenwerking om een omringdijk rond een polder of waard veilig te houden was bittere noodzaak. Ook hielden de dijkgraaf (de vertegenwoordiger van de graaf; elk waterschap had er één) met vertegenwoordigers van de in gelanden, de heemraden twee of drie schouwen per jaar. Tijdens zo’n schouw werden de dijken op zwakke plekken gecontroleerd en werden de sluizen geïnspecteerd op hun werking.
Dat gebeurt trouwens nog steeds. Voor ik in Dordrecht kwam wonen heb ik in stormnachten in Streefkerk aan de Lek vanuit de slaapkamer de stemmen van de dijkgraaf en de ingelanden gehoord. Je kon de mannen in de stromende regen met lantaarns de dijk zien controleren. Sinds de Watersnood van 1953 zat de schrik er goed in, ook bij mij. Als bijna vijfjarig jonge tje heb ik mijn vader in zijn lieslaarzen horen vertellen van de zandzakken die ze in ‘het gat’ moesten gooien. De Deltawerken waren het gevolg en Streefkerk veranderde op den duur spectaculair door de vele dijkophogingen en buitendijkse afbraak. Zulke maatregelen konden de middeleeuwers niet toepassen; hun middelen en gereedschappen waren daar niet toereikend genoeg voor.
De boeren wisten natuurlijk best wat er moest gebeuren als de doorbraken plaatsvonden: alle maal met schoppen en kruiwagens naar het gat en proberen het te dichten. Of anders erachter een nieuwe dijk opwerpen. Het dikwijls ontsta ne wiel was namelijk zo goed als altijd te diep om te dempen. Ze wisten dat het eerstvolgende eb al voor het wegstromen van een deel van het overtollig water zorgde en dat de uitwateringssluizen op het laagste punt van de waard hun werk deden. Het ging waarschijnlijk niet altijd in één keer goed, zodat het water soms (te) lang bleef staan. Dat had nadelige gevolgen voor de oogst of, als het weiland betrof, het hooien. Meestal duurde het een paar maanden. Dat ze aan wateroverlast gewend waren is waarschijnlijk te optimistisch gedacht, maar de gemiddelde boer raakte niet snel in paniek als het weer eens raak was. Natuurlijk was elke overstroming er één te veel en konden ze veel ellende en nood veroorzaken. En als de omstandigheden tegen zaten kon dat grote en langdurige gevolgen heb ben. Zoals in 1421.
Bekijk deze lezing over de beeldvorming rondom de Elisabethsvloed aan de hand van de historische paneelschilderingen uit 1490.
Wat verdronk er eigenlijk?
In de nacht van 18 op 19 november 1421, Sint Elisabethsavond, brak de dijk rond de sluizen bij Broek nog eens door. Een grote golf zeewater verspreidde zich over het achterliggende land, vooral het land van Strijen en het gebied on der Wieldrecht en Weede. Het was echter geen springtij en hoewel het land in de komgronden onder water kwam te staan, konden mensen uit Broek en omgeving via de westelijke dijk van de waard vluchten en zelfs kostbare stukken uit hun kerken meenemen. Dit deel van de waard was dunbevolkt en iedereen woonde op of aan dijken, op oeverwallen en terpen. Daar stonden ook de kerken en adellijke stenen huizen. De panelen van het St. Elisabethaltaar laten goed zien dat het water de lage gebieden bedekt, maar dat de bebouwde terpen, of hillen, zoals ze hier genoemd worden, er bovenuit steken. De aan beide zijden bedijkte Maas stroomt er rustig tussendoor. Dat neemt niet weg dat ten zuiden van de Maas die golf zeewater tot 18 kilometer diep de Waard kon binnenstromen, tot het land van Heusden toe. Dit venige gebied kon makkelijk meegenomen worden door de golven; sloten verwijdden zich en andere liepen vol met meegevoerde rommel en brokken veen. Het al flink ingeklonken akkerlandschap veranderde spectaculair van aanzien. Gelukkig waren door die klink de dorpen aan de Maas al eerder een kilometer of wat naar het zuiden opgeschoven en hadden ze op hun nieuwe hogere locaties minder last van het water.
Eind 1421 brak de dijk bij Woudrichem-Sleeuwijk-Werkendam in en werd bij vloed rivierwater de waard ingestuwd. Het zoute water uit het zuidwesten had inmiddels de vestinggracht van Dordrecht bereikt en ontmoette nu overal de golf zoet water. Opgravingen hebben aangetoond dat de zoutwaterkokkels daar maar een dun laagje bezinksel vormden: het zoute water was dus snel verdwenen. Bij de doorgebroken dijken moet de vloed plotseling en ingrijpend geweest zijn. Zowel bij Broek als aan de Merwededijk moeten mensen verrast zijn en verdronken. Maar verder het binnenland in hadden mensen de tijd hun spullen, familie en zelfs vee in bootjes – die iedereen in dit water rijke gebied bezat – te laden en een droge plek te zoeken. Dat zullen in eerste instantie hogere hillen en dijklichamen zijn geweest, maar ook de steden in het gebied.
Het zal een paar dagen geduurd hebben voor de vloeden alle delen van de Grote Waard hadden bereikt. Er moesten allerlei hindernissen genomen worden, zoals de oeverwallen en kaden van de kleine veenrivieren tussen de polders. Hoe verder het water opschoof, hoe langzamer het ook zal hebben gestroomd, maar bij elke vloed zal er een grote hoeveelheid water de waard in zijn gestroomd, zoals archeologisch onderzoek heeft uitgewezen. In het zuiden was de invloed niet zo groot als benoorden de Maas en in 1461 was het gebied zo geconsolideerd dat er weer dijken lagen en de landerijen bewerkt konden worden. In de Merwededijk ontstonden echter steeds meer gaten en het rivierwater had er vrij spel. Wellicht hadden de warme, droge zomers die aan de vloed voorafgingen deze dijk al verzwakt, en was er niet veel aan te doen. Men kon nog geen damwand slaan, zoals bij de om dezelfde reden doorgebroken dijk van Wilnis in 2003. Gedurende de volgende jaren en eeuwen werden land en geulen door steeds meer lagen sediment van de rivier bedekt: het Merwededek. Het zou over de hele Grote Waard dikten van 1 tot 2 meter bereiken en vormde de basis van de latere inpolderingen.
Toch ging men al in 1422, met steun van de graaf en geld van Dordrecht en de andere Hollandse steden, aan de slag om dijken te dichten. Dat het hier toen een binnenzee was, zoals dikwijls is gesuggereerd, klopt niet. Nog steeds staken dijken en hillen en de daar staande gebouwen boven het water uit, zag je overal half verdronken bosschages en bomenrijen, maar op den duur zouden de droge plaatsen wel degelijk verlaten worden. Nadat in 1423 ook alweer net begonnen dijkwerk was vernield door doorbraken, volgde de derde Elisabethsvloed van 1424 die de boel grondig verwoestte. Het werd voor de boeren en andere dorpelingen steeds moeilijker om hun bedrijf te blijven runnen. Opgravingen bij Wolbrandskerke/Cruyskerke laten zien dat men nog wel terugkwam, maar niet voor lang. Men moet toen de moed opgegeven hebben, te meer omdat door een opleving van de Hoekse en Kabeljauwse twisten de steun van hogerhand helemaal was weggevallen.
De verlaten boerderijen vielen langzaam in elkaar en hebben nauwelijks sporen nagelaten, al werden de afgelopen jaren wel eens een plattegrond en sporen van akkers, vee, sloten en dijkjes opgegraven. De stenen gebouwen, inclusief de kerken, werden netjes afgebroken en de bak- en natuurstenen werden verkocht of naar elders afgevoerd om als bouwmateriaal te dienen. Daardoor is bijvoorbeeld het huis te Merwede bij Dordrecht tot ruïne geworden. Flink wat van de voor dat kasteel gebruikte baksteen kwam in de nieuwe stadsmuur van Dordrecht terecht. Toch ging dat niet vlug. Nog in 1514 zag een Italiaanse reiziger kerktorens uit de Verdronken Waard, zoals men hem begon te noemen, oprijzen. En het kasteel Crayenstein tegenover Sliedrecht werd pas in de jaren na 1560 verlaten en afgebroken waarna de stenen door de laatste ambachtsheer werden verkocht.
Bij opgravingen op het Eiland van Dordrecht zijn de netjes afgevlakte funderingen van ‘stenen kamers’ of woontorens en kerken teruggevonden. Soms lagen die maar enkele tientallen centimeters onder het maaivlak van de sinds ongeveer 1600 weer boven water gekomen polders. Dat was mogelijk omdat bij elke vloed het Merwededek groeide, tot de weggespoelde klei- en veenakkers weer met riet= en geboomte begroeide gorzen werden. Die staken op den duur als door kreken en killen omgeven eilandjes boven het water uit, zoals nu nog te zien is in de ruigere delen van de Biesbosch. Daar kon je een dijkje omheen leggen en het zo gewonnen land voor riet, biezen of rijshout gebruiken. Mijn voorvader, de Sliedrechtse Pauwels ’t Jong, had rond 1700 met zijn schoonvader een biesakker op één zo’n bedijkt poldertje, de Muggenwaard.
Sterke verhalen
Al snel na de ramp begonnen er spectaculaire verhalen te circuleren. 72 dorpen zouden verdronken zijn en er zouden 100.000 doden te betreuren zijn geweest. Pas toen men eens na ging tellen welke dorpsnamen er in het gebied voorkwamen en wat voor nederzettingen dat waren werd het getal 72 aanzienlijk kleiner. Ook kenden oudere generaties historieschrijvers de verschillen tussen kerkdorpen, ambachten en parochies niet. Een dorp als Sliedrecht bestond bijvoorbeeld uit drie ambachten met elk hun eigen ambachtsheer en hun eigen naam. De pastoor van de Sliedrechtse kerk ging behalve over dat dorp ook over de ambachten Merwede, tot in Dordrecht, en misschien over Tolloysen met Erkentrudenkerke. Hij ging zeker over Houweningen tegenover Giessendam, welk laatste ambacht ook het kerkdorp Boiteskerke bevatte. Toen pas werd duidelijk welke nederzettingen definitief werden verlaten en onder het Merwededek verdwenen, en welke weer werden ingepolderd of na de inpoldering verhuisden, zoals Dubbeldam. Historisch geograaf Leenders houdt het op 26 parochies die bleven bestaan of opnieuw werden opgebouwd en 27 die verloren gingen. Stadsarcheoloog Hendriks gelooft dat maar 16 dorpen of ambachten verdwenen.
Het aantal van 100.000 doden is natuurlijk zwaar overdreven. Leenders berekende dat er omstreeks 1421 in de hele Grote Waard, zonder de stedelijke gebieden, ongeveer 20.000 mensen moeten hebben gewoond op ca. 543 vierkante kilometers. De achtereenvolgende vloeden zorg den ervoor dat er op den duur ongeveer 387 vierkante kilometers of 71 procent voor langere of kortere tijd onder water stond. Omdat de mensen dikwijls de kans hadden voor het water te vluchten, zal het verlies aan mensenlevens aanzienlijk minder zijn geweest. Hendriks denkt dat er niet meer dan ongeveer 200 doden vielen. Opeenvolgende generaties onderzoekers, inclusief Hendriks en Leenders, hebben ook steeds verwezen naar de Tielse kroniek die het over 2000 slachtoffers had. Bij lezing van die kroniek, die ongeveer 30 jaar na de vloed is op geschreven, blijkt dat men toch wat verkeerd gelezen heeft. Er staat letterlijk:
Daags na Sint Elisabeth (20 november (!)) 1421 woedde er nachts zo’n hevige storm dat de wind met orkaankracht in Tiel en elders verschillende huizen omverblies en in Holland door dijkdoorbraken veel schade aanrichtte. Tweeduizend mensen zijn, naar men zegt, verdronken. […] Bijna heel Holland is, evenals Vlaanderen en Zeeland, ondergelopen. Hierdoor kwam ook de grote Zuidhollandse Waard onder te staan en ging verloren.
Het blijkt wel dat de Tielse kroniekenschrijver die 2000 doden bedoelde als het totaal aantal mensen dat omkwam als gevolg van deze Elisabethsvloed, dus zowel in Holland als Vlaanderen en Zeeland. En dus zeker niet alleen in de Grote Waard. Zo komt het aantal van 200 behoorlijk wat dichterbij en wordt dit aanvankelijk ‘belachelijk’ gevonden getal wel realistischer.
Het langzame onderlopen, uitgesmeerd over ruim drie jaar, maakte het mogelijk om te vluchten voor het wassende water. De steden namen waardbewoners op: Dordrecht groeide van ca. 8000 naar 11.000 inwoners in een eeuw; een groei die niet alleen door een natuurlijk geboorteoverschot te verklaren valt. Ook verhuisden de bevolkingen van hele dorpen naar de overkant van de Merwede zodat Sliedrecht ineens op de noordelijke oever van die rivier kwam te liggen en de bevolking van Strijen het dorp Cillaarshoek in de latere Hoeksche Waard stichtte. Inclusief de kerk die daar werd herbouwd.
Niettemin werd elders het inpolderen al snel ter harte genomen. De Hoeksche Waard groeide zo sinds de jaren dertig van de 15de eeuw stukje bij beetje. In het land van Altena en Heusden lag sinds 1461 een dijk die verdere inpolderingen mogelijk maakte, inclusief buitendijkse landen. Eenzelfde proces vond plaats ten zuiden van de Maas. In de rest van de Verdronken Waard bleef het lang een slikken en gorzengebied, waar in de uitgeholde killen en kreken zalmsteken werden uitgezet. Daar verdienden vissers uit Papendrecht, Sliedrecht, Giessendam, Hardinxveld en Werkendam hun geld. Pas omstreeks 1600 begonnen de eerste polders ten zuidoosten van Dordrecht te ontstaan. Zo kreeg langzaam het Eiland van Dordrecht vorm. Tot in de jaren twintig en dertig van de 20ste eeuw werd er hier nog ingepolderd. Toch bleven er tot nu toe ruige zoetwatergetijdengebieden bestaan, onder de verzamelnaam Biesbosch. Tegenwoordig is dit gebied een Nationaal Park en vervult het ook een belangrijke taak als overloopgebied voor hoog water tijden de jaarlijkse perioden van extreme aanvoer van ‘boven’. Precies de reden van het ontstaan van dit gebied in 1421 en 1424: zo is de cirkel rond.
Dit artikel werd eerder gepubliceerd in Holland. historisch tijdschrift, 49 53ste jaargang nr. 2, 2021
Plaats een reactie
Heb jij een verhaal over de Zuid-Hollandse geschiedenis?
Welk verhaal mag volgens jou niet ontbreken op deze website? Deel je verhaal of tip met de redactie! Lees de voorwaarden en tips voor het schrijven van een verhaal.
Ontvang de laatste verhalen in je mailbox
Wil je op de hoogte gehouden worden van nieuwe publicaties? Abonneer je dan op onze nieuwsbrief!
0 reacties