Naar overzicht

Het verzwegen Indië in Oude Wetering

Reggie Baay
— 1 reacties

Schrijver Reggie Baay kijkt terug op zijn Zuid-Hollandse jeugd in zijn Indische gezin

Hoe bijzonder is het om altijd te denken dat de enige band tussen het Zuid-Hollandse dorp waar je bent opgegroeid en het voormalige Nederlands-Indië het gezin is waar je deel van uitmaakt, om vervolgens na bijna vijftig jaar te ontdekken dat in het betreffende dorp al die jaren tal van onzichtbare banden met de Oost aanwezig zijn geweest? Banden die heel lang onder de Zuid-Hollandse oppervlakte verborgen zijn gebleven.

Een verleden in de Oost

Dat is wat mij is overkomen toen ik enkele jaren geleden onderzoek deed voor het schrijven van mijn boek Het kind met de Japanse ogen, waarin ik mijn familiegeschiedenis reconstrueer. Een familiegeschiedenis die zich deels afspeelt in het vroegere Nederlands-Indië, het huidige Indonesië, én het dorp Oude Wetering, waar ik ben opgegroeid.

Mijn ouders, helaas beiden al enige jaren geleden overleden, werden geboren in die vroegere kolonie in de Oost. Beiden uit wat we in de moderne terminologie een ‘gemengde relatie’ noemen: een relatie van in dit geval een Nederlandse en Indonesische partner. Die afkomst had vooral gevolgen toen achtereenvolgens begin 1942 de Japanse bezetting van Indië plaatsvond en direct daarna de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog uitbrak. Hoewel donker van uiterlijk, waren mijn ouders voor de wet immers Nederlands burger. Voor mijn vader, die destijds diende in het koloniale Nederlands-Indische leger, betekende dat tijdens de Japanse bezetting krijgsgevangenschap en dwangarbeid aan de beruchte Birma-Siam dodenspoorlijn en voor mijn moeder internering in een Japans kamp. Direct daarna volgden in 1945 de verschrikkingen van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. Een tweede oorlog dus die voor mijn ouders – die in Indonesië werden beschouwd als mensen die heulden met de Nederlandse ‘vijand’- eindigde in een vlucht uit het land waar ze geboren en geworteld waren en dat ze eigenlijk nooit hadden willen verlaten.

Met ouders bij het Braasemermeer in de jaren vijftig. Foto uit persoonlijk archief Reggie Baay

In 1950 kwam het jonge gezin in Nederland aan en mijn vader, die op dat moment als onderofficier in het Nederlandse leger werkzaam was, werd vervolgens in de toen nog bestaande Doelenkazerne in Leiden geplaatst. Toen moest daar natuurlijk ook een woning voor het jonge gezin gevonden worden. En dat in een tijd, zo vlak na de oorlog, dat de woningnood in geheel Nederland groot was.

Een naoorlogs wijkje in Oude Wetering

Het voerde ons in de vroege jaren vijftig naar het nabij Leiden gelegen kerkdorp Oude Wetering. Een dorp dat tot in de jaren veertig van de vorige eeuw eigenlijk alleen bestond uit lintbebouwing langs het water waaraan het dorp ook zijn naam ontleent: de (Oude) Wetering, een vaarverbinding tussen de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder en het Braasemermeer. Net als elders in ons land kampte ook de toenmalige gemeente Alkemade, waar Oude Wetering deel van uitmaakte, met woningnood. Besloten werd dat in het laaggelegen gebied achter de dijk van de Wetering bebouwd zou gaan worden. Het betekende een significante uitbreiding van het dorp dat vanaf zijn ontstaan eigenlijk alleen bestond uit, zoals gezegd, lintbebouwing langs het water aan de twee straten die het dorp Oude Wetering rijk was en die uiteraard in elkaars verlengde lagen: de Kerkstraat en de Veerstraat.

Oude Wetering in de jaren veertig van de vorige eeuw: lintbebouwing langs 'de Wetering'. Foto uit persoonlijk archief Reggie Baay

De bestrijding van de naoorlogse woningnood in ons land werd destijds gekenmerkt door schaarste: schaarste aan bouwmaterialen, schaarste aan geld, schaarste aan goede bouwvakkers en natuurlijk schaarste aan tijd. Zaak was dus om voor weinig geld, snel en met gebruikmaking van de beschikbare materialen en het liefst eenvoudige methodes te bouwen. De oplossing werd vervolgens gevonden in prefabricage en serieproductie.

Op deze wijze verrees in het laaggelegen gebied achter de dijk in Oude Wetering in korte tijd ook een wijkje van goedkope, eenvormige doorzonwoning-rijtjes. En daar in dat wijkje, dat door de bewoners met dorpse spitsvondigheid al gauw ‘De Kuil’ werd genoemd, kregen mijn ouders hun eerste huurhuis toegewezen.

Ik weet het nog goed: het huis in de Hoolboomstraat nummer 5, een rijtjeshuis opgetrokken uit geprefabriceerde betonnen elementen met gehorige dunne houten vloeren én een zolderplafond dat was afgewerkt met dunne zachtboard platen, zodat je er niet kon lopen zonder het gevaar er door de vloer te zakken… En net zo eenvormig als de huizen was de bevolkingssamenstelling van de Kuil: allemaal jonge, pasgetrouwde stellen met jonge kinderen of met een kind op komst. Voor mij was dat natuurlijk een fantastische omstandigheid: in bijna elk huis in de Kuil woonde wel een kind waarmee ik kon spelen! En - dat realiseer ik me achteraf pas goed - we waren weliswaar de enige donkere mensen in het dorp, maar dat heeft in mijn geval in mijn contact met leeftijdsgenootjes geen enkele negatieve rol gespeeld. Kinderen waarmee je opgroeit maken geen onderscheid. Voor de kinderen in de Kuil had ik een andere huidskleur, net zoals een ander kind rood haar en sproeten kon hebben. Voor mij was het leven in het dorp dan ook een en al vrolijkheid, speelplezier en zorgeloosheid.

Broer en zus spelend voor het ouderlijk huis in de Hoolboomstraat in de 'Kuil' (ca. 1958). Foto uit persoonlijk archief Reggie Baay

Wrange herinneringen verborgen onder de oppervlakte

Maar die eenvormigheid, vrolijkheid en zorgeloosheid hield voor mij op zodra ik de voordeur achter mij sloot. Want achter de voordeur van Hoolboomstraat nummer 5 was alles anders. Daar ademde alles Indonesië. En dan niet het mooie, tropische Indonesië zoals velen van ons dat nu van vakantie kennen, maar het Indonesië van oorlog, van geweld, van onvoorstelbaar menselijk leed en van dood en verderf. Daar achter die voordeur in de Kuil werd ik vrijwel dagelijks geconfronteerd met de vreselijke gevolgen die een oorlog, of in het geval van mijn ouders, twee opeenvolgende oorlogen, teweeg kunnen brengen. Die oorlogen die mijn ouders hadden meegemaakt waren in het ouderlijk huis altijd dreigend en loodzwaar aanwezig; óók als erover gezwegen werd. En dit laatste was eigenlijk voortdurend het geval.

Pas later zou ik begrijpen dat ze door hun oorlogservaringen zwaar getraumatiseerd waren. In die tijd sprak men daar niet over. Er was er weinig aandacht voor en de enige remedie leek: doorgaan en er niet over zeuren. Als kind in Oude Wetering hield ik die verschillende werelden overigens zonder merkbare moeite, zo herinner ik me dat, gescheiden: de wereld van de Kuil en die achter de voordeur. Buiten sprak ik nooit over Indonesië en wat de oorlogen daar met mijn ouders hadden gedaan. En ik heb ook altijd gedacht dat wij, het enige donkere gezin uit Indië, echt de enigen in het dorp waren die een band met de Oost hadden.

En toen kwam ik, omdat ik bezig was met het schrijven van mijn roman, na bijna vijftig jaar terug in ‘mijn’ dorp Oude Wetering. Ja, en toen vielen mij, om maar eens een toepasselijke uitspraak te gebruiken in het voormalige kerkdorp, opeens de schellen van de ogen. Aan een oud-klasgenote die er nog steeds woont vertelde ik over het doel van mijn komst. Tot mijn stomme verbazing liet ze me weten dat de vaders van twee andere meisjes met wie wij op de basisschool jarenlang in de klas hadden gezeten eveneens een ‘verleden’ in Indië hadden. Als argeloze, jonge dienstplichtigen waren deze mannen in de tweede helft van de jaren veertig van de vorige eeuw de oorlog in Indonesië in gestuurd, nadat Soekarno en Hatta op 17 augustus 1945 eenzijdig de onafhankelijkheid van Indonesië hadden uitgeroepen. Daar hadden beide mannen, om het zo maar eens te zeggen, mentaal een enorme knauw aan overgehouden. Hun gezinnen zijn daar zeer onder gebukt gegaan: enorme spanningen, verdriet, nachtmerries, woedeaanvallen… Alles wat ik ook zo goed kende van mijn eigen thuissituatie. En net als in ons gezin het geval was, bleef dit alles bij deze gezinnen ook verborgen achter de voordeur. Er werd gewoon niet over gesproken. Nooit heb ik dan ook geweten dat in dat Zuid-Hollandse dorp buiten ons gezin ook in andere gezinnen Indonesië, dat land aan de andere kant van de Oceaan, in diepe stilte een bepalende rol speelde.

De Hoolboomstraat in de Kuil anno 2019: gerenoveerde huizen waarvan alleen de daken nog herinneren aan de oude huizen uit de jaren vijftig. Foto uit persoonlijk archief Reggie Baay

En toen ik dát wist en ik me de vaders van deze twee meisjes weer voor de geest haalde, zag ik ze weer voor me: de loodgieter en de bakker. Twee zwijgzame, nerveuze en in zichzelf gekeerde mannen die ik destijds werkelijk nooit heb zien lachen… En het werd nóg interessanter. Toen ik vervolgens contact had met beide oud-klasgenotes kwam ik via hen te weten dat er in het dorp destijds meer jonge vaders waren die als Nederlandse dienstplichtige militairen naar Indië waren gestuurd en die met allerlei narigheid in hun geestelijke bagage waren teruggekeerd. En zij hadden er evenmin over gesproken!

Toen drong de tragiek ervan eigenlijk pas goed tot me door. In dat kleine, nieuwe wijkje achter de dijk in Oude Wetering dat aan het begin van de vijftiger jaren met naoorlogse systeembouw uit de grond was gestampt, waren ook de pas uit Indië teruggekeerde dorpsjongens met hun jonge gezinnen ondergebracht! Dienstplichtige dorpsjongens van de lichtingen 1946 tot en met 1949. Zonder dat ik het toen wist was de Kuil, althans voor een deel, dus een stille Oosterse enclave in Oude Wetering!

Een mens gaat met deze wetenschap dan onwillekeurig graven in zijn geheugen. En toen kwamen die jonge Nederlandse dorpsvaders me weer voor de geest. Een voor een. En ik verbeeldde me dat ik nu iets in mijn herinnering terugzag wat ik destijds niet heb gezien of niet heb kunnen verklaren: de nervositeit die mijn nabijheid destijds bij bepaalde vaders teweegbracht… En toen realiseerde ik dat ik, als donker, Indonesisch uitziend kind voor deze mannen zonder het te weten destijds misschien wel een rondwandelende nachtmerrie moet zijn geweest. Misschien was ik door mijn uiterlijk voor menige vader wel een jonge Indonesische vrijheidsstrijder die hen ’s nachts in hun boze dromen bezocht, of misschien herinnerde ik hen wel, zonder het te weten, aan een gedode Indonesiër van wie ze het beeld nog elke nacht in hun slaap voor zich zagen opdoemen…

Licht op deze episode in onze geschiedenis

Na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 ontstond er in Nederlands-Indië een zogenaamd machtsvacuüm. Bij afwezigheid van de vooroorlogse Nederlandse kolonisator werd door de Indonesische politieke leiders Soekarno en Hatta dan ook al snel de onafhankelijkheid van Indonesië uitgeroepen. En daarmee gaven ze gehoor aan een inmiddels steeds breder gekoesterde wens onder de Indonesische bevolking. Een wens die overigens al ruim voor de Tweede Wereldoorlog ontstond. De Nederlandse regering reageerde met repressie: eerst moest er rust en orde heersen en dan viel er wellicht te praten. Het betekende in de praktijk dat met militaire inzet werd gepoogd die rust en orde te realiseren om zo eerst weer de macht in de kolonie in handen te krijgen.

Gedurende de periode van de Indonesische onafhankelijk-heidsstrijd, tussen 1945 en 1949, zijn meer dan honderdduizend jonge, dienstplichtige Nederlandse militairen met dit doel naar Indië gestuurd. Hun inzet mocht overigens niet baten: mede onder zware internationale druk gaf de Nederlandse regering in 1949 de kolonie Nederlands-Indië op, waarna op 27 december van dat jaar in Amsterdam de soevereiniteitsoverdracht plaatsvond. Het aantal slachtoffers dat deze oorlog uiteindelijk had geëist wordt geschat op ruim honderdduizend aan Indonesische en ruim vijfduizend aan Nederlandse zijde.

Zoals in elke oorlog hebben veel van deze jonge mannen vreselijke en schokkende ervaringen opgedaan. Met name tijdens de zogenaamde politionele acties in respectievelijk 1947 en 1948-1949. Bij terugkeer was er voor hen echter geen of nauwelijks opvang en geestelijke begeleiding als daar behoefte aan was. Toen zij weer voet op vaderlandse bodem zetten, bleek er in de Nederlandse samenleving nauwelijks belangstelling te zijn voor wat zij hadden meegemaakt.

Dienstplichtige militairen uit het dorp. (ca. 1948). Foto uit persoonlijk archief Gerrit en Jan Kuipers

In de recente Nederlandse geschiedenis is de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog en de ervaringen en gevolgen ervan voor de direct betrokken Nederlandse militairen eigenlijk nog steeds een van de meest onbesproken episodes. Daar zijn verschillende redenen voor. In politiek en militair opzicht verdiende de Nederlandse opstelling natuurlijk geen schoon-heidsprijs. Er was sprake van nationale en vooral inter-nationale verontwaardiging en afkeuring  en ons land haalde uiteindelijk bakzeil in een poging de kolonie ten koste van vele levens te behouden. De behoefte om hier na afloop over te praten was voor de betrokkenen dan ook automatisch veel minder groot dan wanneer het een ‘succes’ zou zijn geweest. Daarnaast was de tijdgeest er niet naar; zo vlak na de Tweede Wereldoorlog was men volop in beslag genomen door de wederopbouw en was de oorlog die hier in het collectieve geheugen gegrift stond die tegen de Duitse bezetter. En in die jaren was het sowieso niet gebruikelijk om over gevoelens of geestelijke problemen te praten. ‘Niet zeuren, maar aanpakken en doorgaan’, was vooral het adagium. En ook al zouden de mannen erover hebben willen spreken: verwerking en traumabehandeling zoals we dat nu kennen stond nog in de kinderschoenen of was zelfs nog onbekend. Allemaal factoren die ertoe bijdroegen dat de betreffende jonge vaders er het zwijgen toe deden en veelal stilletjes met hun loodzware geestelijke ballast door het dorp zeulden.

Illustratief voor het lange zwijgen en tegelijkertijd verheugend is dat in dezelfde periode dat ik met mijn research en het schrijven van mijn boek bezig was, door de Stichting Oud Alkemade, de historische vereniging van de gemeente waartoe Oude Wetering behoort, aandacht is besteed aan de Indië-veteranen uit de gemeente en hun ervaringen in de vorm van een bescheiden expositie. Dat was meer dan zestig jaar nadat de laatste veteraan was teruggekeerd in het dorp. En die aandacht is terecht. Na al die jaren van zwijgzaamheid is het goed om licht te werpen op deze persoonlijke geschiedenissen die veelal zeer ingrijpend zijn geweest. In de eerste plaats de mannen zelf, maar ook voor hun gezinnen én voor de plaatsen waar ze woonden. Het laat ook de banden zien tussen oost en west, tussen in dit geval Indië/Indonesië en een dorp in Zuid-Holland. Banden die er al die jaren waren, maar voornamelijk verborgen bleven onder de oppervlakte. Deze verborgen banden met de Oost zijn natuurlijk niet specifiek voor Oude Wetering of Zuid-Holland, maar bestaan ook in zoveel andere dorpen en steden in ons land. Want voor al die direct betrokken mannen hield die oorlog in de Oost helaas niet op toen de vrede was getekend… 

Over de auteur

Reggie Baay (Leiden, 1955) studeerde aan de Rijksuniversiteit Leiden waar hij zich specialiseerde in de koloniale en postkoloniale literatuur en geschiedenis. Hij is auteur van romans, non-fictie en toneel.

1 reacties

Ftc.Osesek 09 augustus 2021

Ben eind 1959 bij mijn tante in Oude Wetering komen wonen,die onderwijzeres was op de lagere school in Roelofarendsveen,zij woonde ook in de kuil,in de zelfde woning,ik weet nog de woning keek over de weilanden uit. Heb nog foto uit die tijd met mij voor het huis. Ik ben geboren in Arnhem,mijn vader was Poolse oud strijder,die na de oorlog niet terug kon,ook wij hadden spanningen achter de voordeur, dat was een van de redenen,dat ik bij mijn tante kwam wonen,ben in Oude Wetering 10 geworden,dus ben van de zelfde leeftijd als U. Mijn tante had ook een Indonesische vrouw op kamer inwonen,ik was veel bij haar op de kamer plaatjes draaien van Jim Reeves. Ik zag er niet Hollands uit,heb ook een donker uiterlijk. Ben ook eenmaal na 55 jr.teruggeweest in Oude Wetering, herinneringen ophalen,zwemmen bij de pont en vissen in Her Braasemmermeer,zomers mooi,maar niet in de winter. Ook kinderen van Poolse oudstrijders hebben de oorlog meegekregen in hun genen,lijkt nadat we ouder worden het alleen maar erger wordt. De naam van mijn tante was Melcherts, haar man werkte op de melkfabriek in Leiden. Ps,weet nog in 1961 was proces Adolf Eichman, ben in dat jr,ook naar huis gegaan wegens heimwee. Wat ook Typisch is,mijn vrienden waren hoofdzakelijk indisch. Met vriendelijke groet, Franek Osesek @hotmail.com

Plaats een reactie

Verzenden

Ontdek meer

Heb jij een verhaal over de Zuid-Hollandse geschiedenis?

Welk verhaal mag volgens jou niet ontbreken op deze website? Deel je verhaal of tip met de redactie! Lees de voorwaarden en tips voor het schrijven van een verhaal.

Ontvang de laatste verhalen in je mailbox

Wil je op de hoogte gehouden worden van nieuwe publicaties? Abonneer je dan op onze nieuwsbrief!

Deze website maakt gebruik van geanonimiseerde cookies om jouw gebruikservaring te optimaliseren en voor de analyse van onze website. Deze cookies kun je niet uitzetten. Bij het tonen en afspelen van YouTube video's worden cookies van derden geplaatst. Deze cookies van derden kun je wel uitzetten. Klik op "Akkoord" als je akkoord gaat met dit gebruik van cookies, klik op "Aanpassen" voor meer informatie en om zelf te bepalen welke cookies deze website plaatst.

Deze website maakt gebruik van geanonimiseerde cookies om jouw gebruikservaring te optimaliseren en voor de analyse van onze website. Deze cookies kun je niet uitzetten. Bij het tonen en afspelen van YouTube video's worden cookies van derden geplaatst. Deze cookies van derden kun je wel uitzetten. Klik op "Akkoord" als je akkoord gaat met dit gebruik van cookies, klik op "Aanpassen" voor meer informatie en om zelf te bepalen welke cookies deze website plaatst.