Naar overzicht

Nare jongens die Romeinen?

Evert van Ginkel
04 december 2015 — 2 reacties

'Goed – maar afgezien van riolering, medische kennis, onderwijs, wijn, openbare orde, irrigatie, wegen, drinkwatervoorziening en gezondheidszorg – wat hebben de Romeinen nou helemaal voor ons gedaan?'

Dit beroemde citaat uit de film Life of Brian is méér dan de meest komische retorische vraag die ooit is gesteld. Het weerspiegelt de positieve manier waarop we, bewust of onbewust, 'de Romeinen' beoordelen. In het algemeen zijn we geneigd om ze vooral te beschouwen als brengers van een superieure cultuur, organisatie en technologie. Twintig jaar na de film gaf een veelbekeken BBC-serie antwoord op de vraag, wat de Romeinen voor 'ons' hebben betekend. What the Romans did for us ging nader in op de bovengenoemde en andere verworvenheden. Life of luxuryBuilding Britain en Ahead of their time zijn veelbetekende titels van drie van de zes afleveringen. 

De Nederlandse programmamakers hebben (helaas) niet dezelfde mogelijkheden als hun Britse collega’s. Maar áls ze een programma konden maken over de Romeinen in Nederland, zou het dan met minder loftuitingen gepaard gaan? In de eerste aflevering van het Verleden van Nederland (2008) vraagt presentator Charles Groenhuijsen zich af, naar aanleiding van het verschijnen van de eerste legioenen aan onze zuidgrens: 'Hoe gewelddadig is die bezetting eigenlijk? Vaak valt dat wel mee… de bewoners worden gepaaid met de luxe hebbedingetjes uit Rome.'

Rome zoals we dat kennen en waarderen: met veel fraaie openbare gebouwen, groots en schoon. Achterbuurten zijn niet herkenbaar, al woonde daar het gros van de Romeinen. (Tekening Gilles Chaillet CC BY SA 4.0)

De voice-over van een imaginaire inheemse vrouw gaat verder: 'Met enige afgunst kijken we rond op de legerplaatsen van de Romeinen. Hier amuseren ze elkaar met toneelspel… ze maken schitterende gebouwen… verwarmde badhuizen… Onze potten en pannen zien er ook beter en gelijkmatiger uit sinds we leerden met een draaischijf te werken. Ze zijn zo vriendelijk handel met ons te drijven; ze kopen onze producten met munten!' Waarop Groenhuijsen vervolgt dat er 'complete steden' worden gebouwd, zodat 'de eerste geluksvogels hun tochtige hutten kunnen verlaten en in een stenen huis kunnen gaan wonen.' Ook in ons land hebben de Romeinen, kortom, niets dan technische en economische vooruitgang gebracht. In het zuiden, tenminste; daar maken de bewoners 'een razendsnelle ontwikkeling door', maar helaas 'blijven de noorderlingen intussen achter'. 

Onbelemmerd positivisme dus, en niet alleen op de TV. Het zal moeite kosten om in educatieve en populair-wetenschappelijke publicaties een ander gezichtspunt op de Romeinse periode in Nederland te herkennen. Natuurlijk: met de Romeinen kwamen de stenen tempels mee, de verharde wegen, de centrale verwarming, de glazen bekers, de munten, het schrift, de kippen en de koriander en de wijn. Maar laten we ons niet teveel inpalmen door de propaganda van het Imperium, ook na tweeduizend jaar? 

Inkijkje in een barbaarse modelwoning: een gereconstrueerde ijzertijdboerderij bij Wekerom. Het zal er in werkelijkheid rommeliger en viezer zijn geweest, zij het niet veel erger dan de doorsneesoldaat uit het Romeinse leger had leren kennen in zijn geboortedorp.

Er zijn wel tegengeluiden, ook in het populair-wetenschappelijke genre. Oud-historici René van Royen en Sunnyva van der Vegt  publiceerden in 2002 De erfenis van Asterix. De subtitel Het leven in de Lage Landen is wat bedrieglijk, want daar gaat het boekje eigenlijk niet over. Wél breken de schrijvers een lans voor de herwaardering van de Keltische en Germaanse culturen, die door de Romeinse geschiedschrijvers zo laatdunkend zijn behandeld. Of hun conclusie dat onze democratische staatsvorm rechtstreeks kan worden afgeleid van de eindeloze besprekingen die de Kelten en Germanen samen voerden, is zeer de vraag, en of de inmiddels volkomen grijsgedraaide Asterix nu de beste gids is in het Romeinse rijk, valt ook te betwijfelen. Maar de dominantie van het eenzijdige Romeinse perspectief wordt tenminste wel doorbroken. 

Iets eerder had hun collega Fik Meijer, die vooral na 2000 bekend werd door zijn populariserende boeken over de klassieke wereld, een aantal van zijn artikelen gebundeld in De oudheid van opzij (1997). In zijn voorwoord stelt hij dat er wel erg veel aandacht is voor de positieve elementen van de Griekse en Romeinse beschavingen, en dat er toch ook wel minder rooskleurige aspecten van het leven in het Imperium te melden zijn op basis van historische bronnen. In zijn latere boeken heeft hij deze zwarte zijde der klassieken vaker onthuld, waarbij vooral de vele mallotige Romeinse keizers opvallen. Misschien dat die wat meer krediet zouden mogen krijgen (kritiek en kwaadspraak is altijd fijner dan hielenlikken, ook voor een Romeinse schrijver) maar Meijers signaal is duidelijk: het was niet allemaal marmer, kunst, filosofie en literatuur in die tijd. Zeker niet aan de randen van het rijk, bijvoorbeeld waar de `geluksvogels’ van zuidelijk Nederland woonden. 

Het verhaal dat keizer Heliogabalus (204-222) zijn gasten probeerde te smoren met rozenblaadjes is vrijwel zeker verzonnen, net als veel verhalen over de decadentie van de Romeinse heersende klasse. We danken er wél dit mooie schilderij van Alma Tadema aan uit 1888. (Foto Carlos Cesar Alvarez CC BY SA 4.0)

Het is in dit artikel niet de bedoeling om het zonnige beeld van het keizerrijk te verruilen voor dat van een poel des verderfs of een evil empire. Die beelden zijn al even eenzijdig en vals, en we moeten ervoor oppassen om niet in dezelfde wijd open val te trappen als de klassieke auteurs die dode keizers beschimpten om hun lezers te plezieren. Maar het kan geen kwaad om het leven in het rijk en de provincie Neder-Germanië eens te bekijken met iets kritischer, minder keizergezinde ogen.  Dat levert een wat evenwichtiger beeld op van een overigens nooit meer te achterhalen verleden werkelijkheid. 

Wat was het Imperium Romanum in de eerste drie eeuwen eigenlijk voor staat? Het liet zich niet vergelijken met enige staat van vandaag de dag, zoveel is zeker. Met een oppervlak van circa vijf miljoen km² omstreeks het jaar 100 was dit het grootste aaneengesloten rijk dat Europa ooit heeft gekend, zelfs al lag een groot deel ervan in Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Er woonden naar schatting 70 miljoen mensen, eenvijfde deel van de toenmalige wereldbevolking. Daarmee was het trouwens niet het grootste rijk van zijn tijd: het China van de Han-dynastie (aan de Romeinen vaag bekend) en het Iran van de Sassaniden (een onvermoeibare vijand) waren qua oppervlak 20%  groter dan het Imperium. Ter vergelijking: de huidige Volksrepubliek China en de Verenigde Staten zijn ieder bijna tweemaal zo groot als het Romeinse rijk, de Russische Federatie is meer dan driemaal groter. Vergeleken met al deze superstaten onderscheidde `Rome’ zich door zijn ligging rond een grote zee en door de diversiteit van de volkeren die er deel van uitmaakten. 

Het Romeinse Rijk kreeg zijn grootste omvang tijdens keizer Trajanus, begin tweede eeuw. Het door hem ten koste van veel bloed veroverde Dacië – het huidige Roemenië – zou in 275 worden opgegeven. In tegenstelling tot het zuiden van Nederland, dat in dezelfde tijd grotendeels werd overgelaten aan nieuwkomers van Germaanse afkomst, bleef men er Latijn spreken. Het Roemeens is een Romaanse taal.

Vanuit eurofiele hoek is wel gesuggereerd dat het rijk de voorloper was van de huidige EU. Als er één vergelijking niet opgaat, is het deze. Belangrijke delen van het huidige Europa – het grootste stuk van Duitsland, de Scandinavische en Oost-Europese landen – behoorden toen tot 'barbarenland', terwijl de huidige Arabische en Turkse wereld wél bij het rijk hoorden, gebieden die Europa nu liever buiten de deur houdt.

Bovendien was het rijk bepaald geen verzameling goedwillende, uit vrije wil samenwerkende democratieën. Zeker: er waren wetten, er was rechtspraak, er was tot op zekere hoogte sprake van religieuze tolerantie, er was een goed georganiseerd openbaar bestuur dat belasting hief (tegen een zeer aantrekkelijk tarief) en in ruil daarvoor zorgde voor openbare werken, administratie, infrastructuur, voedsel en drinkwater en een zekere mate van veiligheid. Die voorzieningen kwamen niet iedereen in even grote mate ten goede, maar ze waren er wel en dat onderscheidde het rijk van zijn 'barbaarse' buren. Misschien keken die buren afgunstig naar al die verworvenheden, maar ze wisten ook wat de prijs was die ervoor betaald moest worden.

Het Romeinse rijk was gevormd door en gebaseerd op militaire veroveringen en bezetting; veroveringen die met veel bloedvergieten gepaard gingen, en een bezetting die ieder teken van onafhankelijkheid meedogenloos de kop indrukte. Zelf keken ze daar anders tegenaan, in ieder geval in hun propaganda: zij waren ervan overtuigd dat ze vrede en beschaving kwamen brengen aan achtergebleven volkeren. Geschiedschrijver Tacitus laat de Romeinse veldheer Cerialis, tijdens de laatste fase van de Bataafse opstand, ongeveer het volgende advies geven aan een stel weifelmoedige Gallische stamhoofden: 'Hoor eens, wij Romeinen hebben jullie land niet bezet uit eigenbelang, maar op verzoek van jullie leiders, om jullie te beschermen tegen Germaanse invallen. We hebben een eind gemaakt aan jullie onderlinge twisten. Denken jullie dat je het beter gaat krijgen zonder ons? Daar komt alleen maar ellende van. Geef dus niet de voorkeur aan rebellie en ondergang boven onderwerping en veiligheid'. 

In 1994 werden in de Leidse Koenesteeg twee mannenschedels opgegraven tussen de sporen van een inheemse nederzetting uit het begin van de jaartelling. De achterste schedel, van een man van ca. 40 jaar, vertoont een gapend gat: het restant van een door een stomp voorwerp veroorzaakte wond waaraan hij moet zijn bezweken. Hoewel Romeinse betrokkenheid bij dit incident niet valt uit te sluiten, is het waarschijnlijk de afspiegeling van een gewelddadig aspect van de inheemse maatschappij. (Foto: Gemeente Leiden)

In een andere passage over een andere oorlog legt Tacitus een Britse aanvoerder, vlak voor een veldslag tegen een Romeins leger, de inheemse visie in de mond: 'Plunderen, moorden en roven: dat noemen de Romeinen valselijk `imperium’, en waar ze een woestenij achterlaten, noemen ze dat 'vrede'. Hij zal de gevoelens van het stamhoofd goed hebben verwoord, al heeft hij diens woorden volkomen verzonnen. 

Het Imperium werd centraal geregeerd door mannen met absolute macht, die steunden op het leger, steeds minder gecontroleerd werden door de aristocratische omgeving in Rome en uiteindelijk een absolute of zelfs goddelijke status genoten. Als we dan toch een vergelijking (hoe onverantwoord onhistorisch ook) met een meer moderne staat zouden moeten maken, dan toch eerder met de Sovjet-Unie onder Stalin dan met de Europese Unie van nu. Nu waren in die tijd natuurlijk nergens in Europa geschikte kandidaat-leden van de EU te vinden, maar over het democratisch gehalte van tijdgenoten als de  Vandalen, Alemannen, Hunnen, Goten en Scoten maakt dan ook niemand zich illusies. De Romeinen geven we het voordeel van de twijfel.

Op dit schilderij van Brioellov uit ca. 1835 zien we de plundering van Rome door Vandalenkoning Geiserik in 455. Vergeleken bij eerdere vijandige acties vloeide er weinig bloed en werd er weinig vernield. Wél haalden de Vandalen alles weg wat vorige plunderaars nog hadden overgelaten, zoals (op dit schilderij tenminste) een zevenarmige kandelaar die de Romeinen zelf uit Jeruzalem hadden weggesleept. Keizerin Licinia en haar dochters worden als gijzelaars meegevoerd. (Foto Matthiasrex CC BY SA 4.0)

Geen verzorgingsstaat

Nu we ons toch schuldig maken aan anachronismen: in sociaal en economisch opzicht was het rijk een derde-wereldland zoals we dat vandaag de dag nauwelijks meer tegenkomen. De kindersterfte was schrikwekkend hoog, en de gemiddelde leeftijdsverwachting bij geboorte navenant laag. Je kón oud worden, en zelfs hoogbejaard, zeker in de betere kringen. De eerste- en tweede-eeuwse keizers die een natuurlijke dood stierven, werden meestal tussen de 60 en 75 jaar oud, met Tiberius (79) en Titus (42) als uitschieters naar boven en beneden. Maar zij waren uitzonderingen: nog geen vijf procent van de bevolking was ouder dan zestig jaar. Overigens werd deze situatie in Nederland pas anderhalve eeuw geleden wezenlijk anders en bereikten de meeste mensen in onze ogen 'normale' leeftijden.

Van de 369 gecremeerde doden in een grafveld dat in 1985 in Valkenburg (ZH) werd opgegraven, was éénderde niet ouder geworden dan 20 jaar – met pieken in de eerste vijf levensjaren en in de prepuberteit -, 40% stierf tussen het twintigste en veertigste levensjaar, 8% werd ouder dan zestig. Er werden honderd skeletjes gevonden van doodgeboren of vroeggestorven babies, van wie de botten verhoogde loodconcentraties vertoonden. Waarschijnlijk hadden de zuigelingen dat gif binnengekregen met de melk van de moeders, die in loden vaten ingedikt vruchtensap hadden genuttigd. 

In 1985 werd een grafveld uit de Romeinse tijd blootgelegd in Valkenburg (ZH). Opvallend was de vondst van 34 tamelijk jonge mensen, voor het merendeel mannen, die jong waren gestorven en onverbrand en zonder bijgiften waren begraven. Ook waren ze slordig in een kuil gelegd. Weken ze af van de rest van de bevolking, leden ze aan een besmettelijke ziekte, of is er een andere ramp gebeurd? (Foto Rijksdienst Cultureel Erfgoed)

Dat de wanhopige moeders niet wisten waaraan hun kinderen stierven, valt ze niet aan te rekenen, en de toenmalige artsen ook niet. De medische kennis was voor die tijd ver ontwikkeld, en zeker in het leger besefte men het belang van enige hygiëne. De in het Life-of-Briancitaat genoemde riolering en drinkwatervoorziening hingen met dat inzicht samen. Maar dat verhinderde niet dat veel mensen blootstonden aan vervuiling, vergiftiging en infecties die jonge levens in de knop braken. Een riool in een kampdorp langs de Rijn was vooral een open riool. En malaria moet in het moerassige land endemisch zijn geweest. 

Gezondheid is altijd en overal een kwestie van welstand en de daarmee samenhangende fysieke weerstand, die gebaseerd is op behoorlijk voedsel, een droog en warm onderkomen en goede kleding. Daarover beschikte niet iedereen. Er was een enorme vermogenskloof tussen de kleine minderheid (misschien één of twee procent) van extreem rijken en misschien wel de helft van de totale bevolking, die weinig anders bezat dan een dak boven het hoofd, een tuniek aan het lijf en elke dag wat graanpap en groenten.

Een Romeinse senator werd geacht een vermogen te hebben van minstens een miljoen sestertiën; een soldaat van de hulptroepen, zoals er een paar duizend langs de Nederlandse Rijngrens dienden, kreeg een wedde van 400 sestertiën per jaar. Zo’n soldaat behoorde in onze streken dan nog tot de kleine middenstand: hij had tenminste contant geld, waarvan hij wat kon sparen omdat hij inwoning, kost en kleding gratis kreeg. Overigens is wel becijferd dat de inkomensverdeling in het Romeinse rijk iets minder scheef was dan in de huidige Verenigde Staten, maar ook de armste Amerikaan heeft meer aards bezit dan de Romeinse keuterboer had. Hij is bovendien staatsburger (als hij er is geboren of is genaturaliseerd) en mag stemmen (als hij zich laat registreren). De meeste inwoners van Neder-Germanië hadden het Romeinse burgerschap niet, tenminste niet in de eerste twee eeuwen na Christus, en van stemmen (een voorrecht van burgers, al hield het wel iets anders in dan in een parlementaire democratie)  was dan ook geen sprake. 

Vanuit het westen komt een regenbui aandrijven boven de nederzetting langs de limesweg bij Valkenburg, midden tweede eeuw na Chr. Wat de tekening niet kan weergeven, is de bedompte lucht in de huizen zonder vensters maar met open haardvuren, en de geur van de latrines en mesthopen op de achterterreinen. (Tekening Mikko Kriek)

Er waren trouwens wel mogelijkheden om het burgerschap te verkrijgen, bijvoorbeeld via een volledig uitgediende diensttijd in die slecht betaalde hulptroepen. De Romeinse maatschappij was een klassenmaatschappij, maar geen kastenmaatschappij waarin je geboorte bepalend was voor jouw positie in de wereld en die van al je nakomelingen. Net als in Amerika waar `de krantenjongen president kan worden’ was er wel degelijk sprake was van sociale mobiliteit. Er waren schatrijke mannen die hun bestaan waren begonnen als slaaf, en keizers die geboren waren als boerenpummel, zoals de worstelaar Maximinus 'de Thraciër' en onze eigen Postumus, 'de Bataaf', beiden opgeklommen vanaf de rang van gewoon soldaat.  

Rangen en standen bestonden wel degelijk en het was niet gemakkelijk om de grenzen daartussen te overschrijden, maar het kón wel, waarmee het rijk moderner was dan – bijvoorbeeld – het China van die tijd. Ook de positie van de vrouw was weliswaar niet fantastisch, maar in principe minder slecht dan weleens wordt gedacht. Vrij geboren vrouwen – dat hoefden geen burgers te zijn, als ze maar geen slaaf waren – hadden bepaalde rechten, zoals op persoonlijk bezit en erfenissen. Of dat de gemiddelde vrouw in Romeins Nederland veel zal hebben gebaat, weten we niet. Deze categorie inwoners is pijnlijk slecht bekend. 

Dat geldt ook voor de slaven, die op de laagste maatschappelijke sport stonden. Historici gaan ervan uit dat tien tot twintig procent van de bevolking in de Romeinse provincies uit slaven bestond, en dat zal in Neder-Germanië niet wezenlijk anders zijn geweest. Er zijn een paar archeologische aanwijzingen voor. Eén is heel duidelijk, maar ook heel uitzonderlijk: een grafsteen, opgericht voor een zekere Fledimella door haar meester Sextus Salvius. Eigenlijk: haar voormalige meester, want hij had haar vrijgelaten, waardoor ze zijn naam (Salvia) mocht dragen. Ze is begraven bij het fort bij Vechten, waar Salvius in het begin van de eerste eeuw woonde en waarschijnlijk gelegerd was. Er zal wel méér dan een meester-slavinband tussen hen hebben bestaan. 

Uit dezelfde omgeving komt echter ook een paar ijzeren voetboeien, gevonden in een waterput bij Houten. Ze zijn ook bekend van het Romeins-Brabantse platteland, uit Hoogeloon en Someren. Of iemand die nu permanent heeft gedragen, of alleen ‘s nachts om weglopen te voorkomen, of voor straf, ze zijn tekenend voor dit aspect van de inheems-Romeinse samenleving. Net als in alle slavenhoudende culturen zal er onderscheid zijn geweest tussen een huisslaaf of - slavin als Fledimella, die het niet slechter had dan 'vrije' ondergeschikten en een goede kans maakte ooit vrij te komen, en de mensen die moesten ploeteren op het platteland, in steengroeven of op schepen. Een enkeling had het geluk (of de pech) tot de rijen der gladiatoren door te dringen. Ook die hebben zeker in Romeins Nederland rondgelopen, bijvoorbeeld in de arena van Nijmegen. Daar keken soldaten en burgers enthousiast toe hoe mannen elkaar spelenderwijs afslachtten met kromzwaard en drietand. Het was een uitlaatklep van een samenleving die gewend was om bloed te zien. 

Munt met een afbeelding van Postumus, die van 260 tot 269 over een deel van het Romeinse rijk heerste en zijn carrière begon als Bataafs soldaat. Op de keerzijde van deze munt is Hercules afgebeeld, hoofdgod van de Bataven. (Foto: Nationale Numismatische Collectie)

De oorlogsmachine

In hoeverre de annexatie van het Zuid-Nederlandse gebied door Rome met bloedvergieten gepaard ging, is niet helemaal duidelijk. Julius Caesar claimt dat hij tijdens zijn 'Gallische Oorlogen' de stam van de Eburonen helemaal heeft laten uitmoorden, en de buurstam van de Menapiërs zwaar heeft getuchtigd. Gesteld dat het woongebied van die stammen voor een deel in het zuiden van Nederland gezocht moeten worden, hebben de legioenen hier verschrikkelijk huisgehouden. Nu werden strijders van Gallische of Germaanse afkomst bepaald niet gehinderd door zachtzinnigheid als er gevochten werd. Maar bewust of onbewust zijn we toch geneigd om dat te zien als te verwachten barbaars gedrag. In de openingsscene van de cultfilm Gladiator worden de Germaanse krijgers neergezet als zwartige, baardige en gutturaal brullende figuren die de afgehakte hoofden van Romeinse onderhandelaars met een katapult wegschieten – de terroristen van IS werpen hun schaduw vooruit. De legioensoldaten die aan de andere kant van de vallei de aanval afwachten, zijn weliswaar geharde en grimmige, maar toch eerlijke militairen, die gedisciplineerd en loyaal de bevelen van hun vaderlijke generaal afwachten. Natuurlijk behalen ze de overwinning- en die gunnen we ze ook.

Een nog veel bravere versie van deze troepen zien we regelmatig live optreden bij tentoonstellingsopeningen en Romeinendagen: re-enactors die in glimmende harnassen en feestpluimen op de helm marcheren en exerceren en vlot Latijnse bevelen opvolgen. Tenslotte zijn er de al eerder genoemde Asterixverhalen, waarin de legionairs als goedmoedige sukkels worden afgeschilderd.  In werkelijkheid waren het net zulke moordmachines als hun tegenstanders, en lesten ze zowel tijdens als na het gevecht hun bloeddorst met volle teugen.

Er zijn maar weinig Romeinse grafstenen in Nederland gevonden. Dit is één van de oudste en mooiste. Hij markeerde het graf van de voormalige slavin Fledimella, die na haar vrijlating, en naar haar vrijlater Sextus Salvius, Salvia Fledimella ging heten. Zij was van Germaanse, hij mogelijk van puur Romeinse afkomst. (Foto: Rijksmuseum van Oudheden)

De Romeinen kenden wel een vorm van oorlogsrecht en zekere ongeschreven regels waar aan in ieder geval de commandanten zich aan zouden moeten houden, maar die waren zo rudimentair dat ze er in de praktijk niet toe deden. Hoogstens prees een latere geschiedschrijver de opmerkelijke terughoudendheid van een aanvoerder na een gewonnen gevecht, of bekritiseerde hij woordbreuk en het daaropvolgende bloedbad bij het innemen van een belegerde stad. Maar dat waren woorden achteraf. Tegenover een vijand die zich hardnekkig bleef verzetten en daarbij (zoals meestal het geval was) het onderspit dolf, was alles geoorloofd: uitroeiing, verwoesting van de infrastructuur en het afvoeren van de overlevenden als slaven behoorden tot de standaardprocedure. Het lot van stammen als de Usipeten en Tencteren, de Eburonen en de Menapiërs tijdens Caesars oorlogen, en dat van talloze ongenoemde dorpelingen in het noorden van Nederland en Duitsland twee en drie generaties later, was niet anders.  

Het kon wél anders; de tegenstanders hádden een keuze, zoals die door de dichter Vergilius zo aardig is verwoord in zijn befaamde regel uit de Aeneïs: parcere subiectis et debellare superbos, 'de onderworpenen sparen, de hoogmoedigen verdelgen'. Dat verdelgen is al behandeld, het 'sparen' was afhankelijk van de opstelling van de 'onderworpenen' – die moesten zich zonder strijd onderwerpen op Romeinse voorwaarden, dan kon er veel geregeld worden en was zelfs een 'bondgenootschap' (lees: vazalstatus) mogelijk. Zo lijkt het een van onze inheemse groepen, de Cananefaten, zijn vergaan toen zij zich in het jaar 4 onderwierpen aan de latere keizer Tiberius.

De voetboeien die zijn gevonden in een waterput bij Houten, onderdeel van een inheems erf. Of een slaaf werd afgebeuld of een heel behoorlijk bestaan kon opbouwen, hing van allerlei factoren af. Uiteindelijk was iedere slaaf of slavin eigendom van de meester, die vrijelijk kon beschikken over hun leven. Wel kregen slaven geleidelijk enige rechtsbescherming: ze konden klachten indienen tegen hun meester, en als die ze zonder gegronde reden doodde, kon hij worden aangeklaagd. (Foto: Frans de Vries/Toonbeeld)

De beroemdste groep Romeinse Nederlanders, de Bataven, hadden die onderwerping niet eens nodig gehad: zij moeten zich al snel na het eerste contact bereid hebben verklaard om voortaan aan Romeinse zijde mee te marcheren. Dat deden ze zeer enthousiast, waarbij ze even hard tekeer gingen tegen Romes vijanden als  de legioenen. Dat ze zich tijdens de beroemde Opstand van 69-70 tegen hun 'oude bondgenoten' keerden en die genadeloos afslachtten als ze daar de kans toe kregen, was een tijdelijke rimpeling in de verder zo gladde samenwerking. 

Uit de langdurigheid en hechtheid van die samenwerking en het feit dat de rebellerende stam na 70 niet werd uitgeroeid maar weer als bondgenoot werd aanvaard, blijkt niet alleen dat er uitzonderingen waren op de krijgsregels, maar komt ook de speciale status van de Bataven naar voren. Hun krijgshaftigheid werd door de Romeinen hogelijk gewaardeerd. Dat wil nog niet zeggen dat ze er als natie heel veel mee opschoten. De onderzoekster Carol van Driel-Murray heeft betoogd dat groepen die door overheersers als 'krijgshaftig' werden aangeduid en als medestrijder werden ingehuurd, niet bepaald de grote winnaars waren van het maatschappelijk krachtenspel.

Naar analogie van recente voorbeelden als Gurkha’s en Molukkers, door de Britse respectievelijk Nederlandse koloniale regimes als soldatenvolkeren bij uitstek beschouwd en gebruikt, laat ze zien dat hun strijdbaarheid in hoge mate geconstrueerd is door de overheerser. Vooral een zwakke sociale en economische positie bepaalde in eerste instantie, wie zich liet inhuren voor een hoogst riskant bestaan: de groepen die sappelden op onvruchtbare gronden en zich uit armoede als huurling meldden, zoals in later eeuwen de Zwitsers. Zo maakten ze op den duur hun status als taaie stoottroepen wel degelijk waar, ver van huis, waar vrouwen en ouderen met hard werken de zaak draaiend hielden. Loftuitingen, onderscheidingen en welkome soldij maken de overeenkomst voor beide partijen voordelig. 

Jong en oud kijken geamuseerd toe bij een `gladiatorengevecht’ in themapark Archeon. Zelfs de hardste illegale vechtsport van vandaag valt in het niet vergeleken bij de scènes in de Romeinse arena’s. Het laten vechten van veroordeelden en weggelopen slaven tegen wilde dieren was een andere vorm van volksvermaak. In Nijmegen stond een amfitheater, waar zulke schouwspelen werden opgevoerd voor soldaten en burgers.

Zo verging het waarschijnlijk ook de Bataven, 'vrijgesteld van belastingen maar uitsluitend achter de hand gehouden voor oorlogsdoeleinden, als een soort wapenmagazijn', zoals Tacitus het omschrift. Sommige uitverkorenen mochten dienen als exotische ruiters van de keizerlijke lijfwacht, de meesten waren wat wij 'kanonnenvoer' zouden noemen. Als Tacitus’ schoonvader, de legeraanvoerder Agricola, zijn troepen opstelt voor een beslissende slag tegen het Britse stammenleger waarover hierboven werd geschreven, plaatst hij zijn hulptroepen (waaronder twee Bataafse cohorten) in de voorste linies, met de legioenen (bestaande uit Romeinse burgers) in reserve.  Mochten de hulptroepen winnen, dan is Romeins bloed gespaard, zo niet, kan de hoofdmacht altijd nog ingrijpen. En inderdaad werpen de Bataven zich, op aansporing van hun generaal, als eersten in de strijd. Hun verliezen lijken bij die gelegenheid trouwens gering te zijn geweest, terwijl er van de tegenstanders, zoals gebruikelijk, zoveel mogelijk werden gedood.

Het militaire aspect van de Romeinse overheersing van zuidelijk Nederland is allesbepalend geweest voor land en bevolking. Dat geldt in de eerste plaats voor de perioden van strijd: mogelijk tijdens het optreden van Caesar, maar zeker tijdens de operaties in de eerste helft van de eerste eeuw waarbij het leger zich steeds over de Rijngrens begaf om zich uiteindelijk toch weer terug te trekken; daarna in de jaren van de Opstand en tijdens de veel minder gedetailleerd gedocumenteerde oorlogshandelingen vanaf het einde van de tweede eeuw.

Al met al genoeg bange tijden aan deze rand van het rijk, die uiteindelijk grotendeels werd verlaten door leger en bevolking. In de honderd jaar tussen 70 en 170 lijkt er echter weinig gewelddadigs te zijn voorgevallen. Dit is grotendeels de tijd van de 'goede keizers' en in onze streken de tijd waarin de forten langs de Rijn en de verbindingswegen met regelmaat werden onderhouden, en de stadjes, villa’s en badhuizen worden gebouwd. Al die tijd hield het leger de wacht, meestal in de vorm van kleine hulptroepeneenheden die de forten bezetten. Na het vertrek van het Tiende Legioen uit Nijmegen, begin tweede eeuw, verschenen hier alleen nog onderafdelingen van de in Duitsland gelegerde legioenen voor speciale (onderhouds)taken. In offensief opzicht was er niets te doen. 

Een van de meest intrigerende vindplaatsen is Kessel-Lith, aan de Maas bij Oss. Daar zijn bij baggerwerkzaamheden honderden botten van mensen verzameld, van wie een groot deel leefde in de laatste eeuw voor Christus. Sommige van hen zijn aantoonbaar door geweld om het leven gekomen. Niet ver daarvandaan zijn zwaarden uit de eerste eeuw v.Chr. gevonden. Wat hier is gebeurd, blijft voorlopig een raadsel: het kan het gevolg zijn van Caesars operaties, maar ook van onderling geweld of rituelen. (Foto RCE)

Hoe zat het met de verhouding tussen de militairen en de burgers – de inheemse boeren en dorpelingen die het gebied bewoonden dat door het leger werd beschermd? Over verschillende aspecten denken we wel iets te weten. Dat soldaten in concubinaat leefden met vrouwen die zich, met hun buitenechtelijke kinderen, in de kampdorpen ophielden; dat ze gebruik maakten van diensten van koop- en ambachtslui in diezelfde dorpen; dat de boeren voedsel en paarden leverden aan het leger; dat veteranen van het leger zich na hun diensttijd vestigden in de omgeving: het is allemaal af te leiden uit historische en vooral archeologische gegevens. Dit zijn voorbeelden van een vreedzame en positieve symbiose tussen leger en burger. Had hun verhouding ook scherpe kantjes? Daarover kan alleen worden gespeculeerd. Maar met een beetje kwade wil kunnen we wel wat opperen. 

Om te beginnen trekt de soldaat, waar en wanneer ook ter wereld, in sociaal opzicht een scherpe grens tussen hemzelf en de burger. Zijn gewelddadige taak en de intensieve voorbereiding daarop maken zijn positie en houding al heel uitzonderlijk, abnormaal zelfs vanuit het perspectief van de vreedzame niet-militair. Wie disciplinair kan worden gestraft met stokslagen of erger, wie hard moet zwoegen om wegen te verharden of hout te hakken, lange marsen moet maken met volledige bepakking en bewapening, en wie uiteindelijk verschrikkelijke verwondingen en de dood onder ogen moet zien, kan weinig respect opbrengen voor de boer die alleen maar achter zijn ossen hoeft aan te lopen en geen enkel risico loopt.

Wie bovendien de hele dag verkeert met jonge mannen die op dezelfde manier getraind en geconditioneerd zijn, ontwikkelt onvermijdelijk een groepsgevoel waaraan geen buitenstaander deel kan of mag hebben; daarbij hoort een eigen, weinig zachtzinnige code. De soldaat is fysiek sterk, hij draagt een wapen, hij vertegenwoordigt het gezag; in zijn eigen omgeving is hij echter een volkomen ondergeschikte, die moet gehoorzamen aan het onbenulligste, onredelijkste bevel van zijn meerdere. Het zijn ingrediënten van een explosief mengsel, en de zwakke burger moet oppassen dat niet aan te steken, zeker wanneer die ook in etnisch opzicht niet wordt beschouwd als `eigen volk’.

Bataven waren gewild als soldaten; een enkeling kreeg een andere loopbaan, zoals de `onoverwinnelijke retiarius’ Vitalis. Hij vocht met net en drietand, en vond uiteindelijk de dood in een `gelijkwaardig’ gevecht in de arena van Parma, waar zijn grafsteen werd gevonden. De steen is verloren gegaan maar is in 1767 getekend. (Afbeelding Ministero per i Beni e le Attività culturali)

Twee fragmenten van de correspondentie van Bataafse en Tongerse legereenheden in Engeland, door een wonder bewaard gebleven, gevonden en ontcijferd, laten een glimp zien van zulke spanningen. Een paar bewaard gebleven zinnen uit een situatierapport betreffen  de bewapening en tactieken van Britse krijgers, die laatdunkend als Brittunculi ('Britjes') worden aangeduid. Nu waren dat werkelijke tegenstanders aan de andere kant van de Muur van Hadrianus, waar de Bataven de wacht hielden. De negatieve uitlating is dus goed te begrijpen en kan zelfs tamelijk onschuldig bedoeld zijn, zoals een Britse soldaat in de Eerste Wereldoorlog zijn Duitse tegenstander niet zonder vertedering 'Jerry' of 'Fritz' zou noemen.

Een ander fragment heeft een wat grimmiger karakter. Op de achterkant van een rekening voor geleverde tarwe heeft een homo transmarinus, een 'man van overzee', een klacht geformuleerd, vermoedelijk gericht aan de cohortcommandant en één of meer officieren betreffend. 'Ik doe een beroep op uw mededogen, dat u niet duldt dat men mij – u kunt inlichtingen inwinnen over mijn goede trouw -  tot bloedens toe met stokken heeft geslagen, alsof ik de een of andere misdaad had begaan.' Wie de man was en wat hij heeft gedaan of nagelaten om door officieren in elkaar geslagen te worden, zullen we helaas nooit weten. Maar het lijkt er sterk op dat hier een onschuldige handelaar heeft moeten boeten voor een ongelukkige opmerking of het niet meteen gehoorzamen aan een willekeurig bevel.   

Wat deden al die soldaten langs de Rijn de hele dag? 'Patrouilleren langs de grens' en 'onderhoud van de militaire infrastructuur' worden meestal als hoofdbezigheden opgegeven, en hoewel we er weinig over weten, is dat ook zeker het geval geweest. Die activiteiten waren nog steeds gericht tegen een vijand van benoorden de Rijn, tegenover wie waakzaamheid geboden was en de fortenlinie in stand werd gehouden. Een vijand, die naar het schijnt, nooit op kwam dagen. 

De verovering van Dacië onder keizer Trajanus was aanleiding tot de oprichting van de Trajanuszuil: een enorme bron van kennis over het opereren van de Romeinse krijgsmacht. In Dacië vochten `Nederlandse’ eenheden mee, zoals het Tiende Legioen dat ruim dertig jaar in Nijmegen had gelegen, en een paar Bataafse cohorten. Misschien is deze hulpsoldaat, die het afgehakte hoofd van een Daciër in zijn mond houdt terwijl hij stevig doorvecht, één van de hooggewaardeerde Bataafse medestrijders van de keizer.

De Romeinse politieman: niet je beste vriend

Dat brengt ons tot een van de taken van het leger waarover we niet uit deze, maar ruim voldoende uit andere en beroemde bronnen te weten zijn gekomen: het handhaven van de openbare orde in de provincie. Niet alleen in de metropool Rome met zijn achterbuurten en proletariaat dat niets te verliezen had, maar ook op het platteland van de provincie was sprake van kleine en grote criminaliteit. Talloos zijn de verwijzingen van klassieke schrijvers naar struikroverij en diefstal en de gevaren die reizigers konden lopen. Er was een vorm van politie in de steden en rijke burgers lieten zich beschermen door hun slaven of ingehuurde bewakers. Daarnaast werden allerlei politietaken – onderzoek, opsporing, arrestatie, bewaking, straf, executie – uitgevoerd door het leger.

Hoe militairen konden worden ingezet voor ordehandhaving kan goed worden toegelicht aan het bekende geval van een man die ten tijde van keizer Tiberius voor moeilijkheden zorgde in een van de oostelijke provincies. Hij werd gearresteerd door een groep militairen en, na veel onduidelijkheid over zijn juridische status, voorgeleid aan de plaatselijke gouverneur. Omdat de ondervraging niet veel duidelijks opleverde, liet deze hem door een stel soldaten geselen op een manier, waarbij de tuchtiging van de hierboven beschreven 'man van overzee’ een onschuldige stoeipartij moet zijn geweest. De soldaten deden er een schepje bovenop met verdere martelingen, vernederingen en slaag.  Desondanks leverde ook een nieuw verhoor geen bevredigend resultaat op. De gouverneur twijfelde weliswaar aan de schuld van de beklaagde, maar was bang voor onrust onder de bevolking en vooral voor verlies aan persoonlijk gezag- er leek sprake te zijn van majesteitsschennis, en dat kon een Romeins gezagdrager niet tolereren. Daarom liet hij hem uiteindelijk zonder verder vorm van proces ter dood brengen.

Schoolplaat van Isings uit de jaren ’50 van de vorige eeuw met aspecten van de inheems-Romeinse samenleving die we nog steeds herkennen: een fort (Valkenburg) op de achtergrond, een tempel langs de verharde weg, ambachtslui en koopmannen in de vicus, en een blonde inheemse recruut die met een Romeinse soldaat opmarcheert. De eerder afgebeelde impressie van Mikko Kriek die de situatie in dezelfde tijd en op dezelfde plaats weergeeft, heeft een veel minder zonnig en `klassiek’ karakter.

Weer waren het soldaten die het vonnis uitvoerden, een vernederend soort executie die bestemd was voor een minder soort wetsovertreders zonder burgerstatus: zij nagelden hem aan een kruis, samen met twee misdadigers die in de dodencel zaten. De leden van het executiepeloton verdeelden de kleren van de ongelukkige onder elkaar; officieren die waren komen kijken naar het opwindende schouwspel, vermaakten zich door de spot met hem te drijven. Eén centurio schijnt, toen het slachtoffer eenmaal onder ellendige omstandigheden de geest gegeven had, nog geopperd te hebben dat het toch 'een rechtvaardig mens' geweest was. 

Nu heeft dit incident later nogal wat bekendheid gekregen. Maar hoeveel van dit soort taferelen zullen zich niet ongedocumenteerd in andere delen van het Rijk hebben voorgedaan, ook in ons eigen Neder-Germanië? Hoeveel opstandige slaven, avonturiers van over de grens en kruimeldieven zullen, samen met bloeddorstige criminelen die er natuurlijk óók waren, door ruw krijgsvolk zijn opgehangen of doodgeslagen? Het is bij benadering niet te zeggen. Wél mogen we ervan uitgaan dat Romeinse justitie in de provincie veel willekeur en weinig mededogen kende, zeker als het niet ging om burgers, tegenover wie veel minder geweld gepermitteerd was.

Een patrouille van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL), rond 1898, in een kampong in Atjeh. Dit gebied was nog niet 'gepacificeerd', en voortdurende controle door het leger was noodzakelijk. Inheemse soldaten staan links, rechts en achter de bewoners. Trots tonen ze hun geweren en sabels. Een vergelijkbaar tafereel is goed denkbaar in een boerennederzetting in het achterland van de limes. (Foto: KITLV)

Om nog eenmaal terug te keren naar die oostelijke provincie: een zekere Paulus, Romeins burger, veroorzaakte veel onrust toen hij in allerlei plaatsen de leer van de gekruisigde ging verkondigen. Hij kwam er ernstig mee in de problemen en riskeerde regelmatig lynchpartijen; ook hij kreeg zijn portie stok- en geselslagen, zij het niet van Romeinse soldaten. Uiteindelijk werd hij door het leger in verzekerde bewaring gesteld en naar Rome getransporteerd. Aan zijn burgerschap dankte hij  een goede behandeling door de militairen, ook in gevangenschap. Of hij in Rome een eerlijk proces heeft genoten, vermeldt de geschiedenis niet, maar de traditie wil dat hij er uiteindelijk is terechtgesteld. Het vervolg is genoegzaam bekend. 

Leven in Romeinse tijden: tussen gorigheid en glorie

Het leven in het Romeinse rijk was voor de meeste inwoners niet arcadisch of idyllisch zoals in een gedicht van Vergilius of Horatius. Een Romeinse stad, inclusief Rome, leek voor het grootste deel niet op de reconstructietekeningen in onze reisgidsen, maar op sloppenwijken zoals we die uit Bangladesh of Nigeria kennen. Voor velen was het leven 'eenzaam, armzalig, akelig, bruut en kort', zoals de filosoof Hobbes het uitdrukte. Maar er was ook vrolijkheid, muziek, cultuur, liefde. We moeten oppassen voor het verheerlijken van een maatschappij waarin we ons slecht zouden kunnen handhaven, maar ook de zwartere kant van het Romeinse bestaan is maar één deel van een buitengewoon rijk geschakeerd verhaal, waarin altijd lange passages gewijd zullen zijn aan pracht en praal, schoonheid en wijsheid, en menselijke zwakte en kracht.

Jezus van Nazareth kijkt licht verontrust naar de soldaat die op het punt staat hem aan het kruis te nagelen tijdens de Passiespelen van Tegelen. Kruisiging was niet alleen een vernederende straf, toegepast op vogelvrije misdadigers en slaven, het was ook een wrede combinatie van langdurige pijniging en doodstraf. Onthoofding was de `traditionele Romeinse manier’, zoals Caesar het uitdrukt, van executie voor delinquenten van wat hogere status.
Over de auteur

Evert van Ginkel schrijft publieksboeken over geschiedenis en archeologie, maakt exposities en films en zet zich al jaren in om archeologie onder de aandacht te brengen bij het brede publiek.

2 reacties

Cornelis van der Doef. 23 augustus 2021

Een boeiend relaas gebaseerd op de kennis uit de geschriften en van de opgravingen.

Maggy 30 november 2023

De bijbel als "historische bron"? Serieus?

Plaats een reactie

Verzenden

Ontdek meer

Heb jij een verhaal over de Zuid-Hollandse geschiedenis?

Welk verhaal mag volgens jou niet ontbreken op deze website? Deel je verhaal of tip met de redactie! Lees de voorwaarden en tips voor het schrijven van een verhaal.

Ontvang de laatste verhalen in je mailbox

Wil je op de hoogte gehouden worden van nieuwe publicaties? Abonneer je dan op onze nieuwsbrief!

Deze website maakt gebruik van geanonimiseerde cookies om jouw gebruikservaring te optimaliseren en voor de analyse van onze website. Deze cookies kun je niet uitzetten. Bij het tonen en afspelen van YouTube video's worden cookies van derden geplaatst. Deze cookies van derden kun je wel uitzetten. Klik op "Akkoord" als je akkoord gaat met dit gebruik van cookies, klik op "Aanpassen" voor meer informatie en om zelf te bepalen welke cookies deze website plaatst.

Deze website maakt gebruik van geanonimiseerde cookies om jouw gebruikservaring te optimaliseren en voor de analyse van onze website. Deze cookies kun je niet uitzetten. Bij het tonen en afspelen van YouTube video's worden cookies van derden geplaatst. Deze cookies van derden kun je wel uitzetten. Klik op "Akkoord" als je akkoord gaat met dit gebruik van cookies, klik op "Aanpassen" voor meer informatie en om zelf te bepalen welke cookies deze website plaatst.