Het eerste reddingswerk op zondag 1 februari begon spontaan en ongeorganiseerd. Met alles wat kon varen werden mensen die in gevaar verkeerden naar een droger gedeelte gebracht.
Vaak was het een stuk dijk waar zij tijdelijk veilig waren. De burgemeesters werden belast met de organisatie van het reddingswerk en de evacuatie, maar de gemeenten waren totaal onvoorbereid op een dergelijke ramp en een grootschalige evacuatie van de bevolking. Een andere moeilijkheid was de communicatie. Verder was er schaarste aan drinkwater en lag de kans van een epidemie op de loer. Het was dus niet alleen zaak dat de mensen goed werden opgevangen, zij dienden ook zo spoedig mogelijk uit het rampgebied geëvacueerd te worden. De vraag was alleen waarheen en hoe organiseer je dat?
Redding en evacuatie
In het algemeen werd gebruik gemaakt van de beschikbare havens van het eiland, al was dit soms moeilijk of aanvankelijk zelfs onmogelijk. Middelharnis werd al snel het centrum van waaruit de evacuatie werd gecoördineerd. Een vloot van schepen van velerlei soort en grootte was beschikbaar om de ontheemden naar de verschillende opvangcentra, o.a. de Ahoy-hal in Rotterdam, te vervoeren, waarna zij naar familie aan de overkant of bij de spontaan aangeboden evacuatie-adressen werden ondergebracht.
Bijzondere moeilijkheden bracht de evacuatie van de bevolking uit Nieuwe-Tonge met zich mee, dat niet over een haven beschikt en langs de weg niet bereikbaar was. Met amfibievoertuigen (dukws) en helikopters werden de inwoners van deze plaats vervoerd. Geëvacueerd werd de bevolking van Ouddorp (gedeeltelijk en vrijwillig), Stellendam, Herkingen, Nieuwe-Tonge, Middelharnis, Sommelsdijk, Stad aan ’t Haringvliet (gedeeltelijk en vrijwillig), Oude-Tonge en Ooltgensplaat.
Niet geëvacueerd werden de dorpen Dirksland, Melissant en Goedereede. Wanneer de dorpen weer droog en schoon waren keerden de evacuees terug. Dat was per plaats verschillend, maar in het begin van de zomer van 1953 was iedereen weer terug.
Herstel dijken
Ruim 17.000 ha van het totaal ongeveer 22.000 ha grote eiland stond onder water. Vele dorpen lagen geïsoleerd in een enorme watervlakte. Zo gauw de storm was gaan liggen, kon men beginnen met het herstel van de dijken. Allereerst moesten de verbindingen tussen en met de verschillende dorpen hersteld worden, zodat de hulpverlening op gang kon komen.
Vanuit niet of weinig geteisterde dorpen is burgerij onder leiding van waterschaps- en gemeentebesturen bijgestaan door inmiddels gearriveerde burgervrijwilligers en militairen onmiddellijk met zandzakken aan de slag gegaan. Door gebruik te maken van alle aanwezig materieel en alle mankracht werd een formidabele hoeveelheid werk verzet.
Aannemers en loonwerkers zetten hun machines in, aardappelhandelaren leverden zakken voor het zand, ieder had wel een schop. Naarmate de binnendijken gesloten werden, werden de verbindingen beter. Al spoedig kwam technische hulp van buiten het eiland en werden herstelwerkzaamheden krachtig en georganiseerd aangepakt. Een belangrijke rol was hier weggelegd voor de medewerkers van Provinciale Waterstaat.
In de ruim 90 km buitendijk, die, tezamen met de zeeduinen, de hoofdwaterkering vormen, zaten 150 gaten met een totale lengte van 10,5 km. Daarbij zijn niet de zwaar beschadigde dijkgedeelten gerekend. In de binnendijken kwamen 75 gaten met een totale lengte van 4 km voor. Ook hier zijn de zwaar beschadigde dijkgedeelten buiten beschouwing gelaten. Intussen werd het eiland bedreigd door een nieuw gevaar. Ten gevolge van het uitbreken van de glooiing langs de Klinkerlandse zeedijk, met het oogmerk de dijk tussen de polders Dirksland en de Oude Plaat te ontlasten, was in de loop van de eerste week bij Herkingen een diep stroomgat ontstaan.
Tussen dit gat en het stroomgat in Den Bommel waren alle binnendijken doorgebroken. Er vormde zich een stroom, die het eiland in tweeën dreigde te breken. Van Stad aan ’t Haringvliet en Den Bommel uit werkten burgers en militairen zij aan zij om deze stroom af te snijden en de verbinding over land met Oude-Tonge te herstellen. Bijzondere vermelding verdient hierbij het detachement mariniers.
Op 15 april waren de nooddijken om Overflakkee en Stellendam gereed. Deze bestonden uit een betrekkelijk lichte zomerkering tot een hoogte van circa drie meter boven NAP. De grondslag van het eiland ligt aan de randen over het algemeen even boven NAP. De meeste polders konden hun overtollig water op natuurlijke wijze vrij goed kwijt. Wel hadden vele polders een gemaal, omdat van landbouwkundige zijde hogere eisen aan de afwatering werden gesteld, dan de natuurlijke lozing kon bieden.
Vele ondergelopen polders zijn dan ook zonder hulpbemaling droog gekomen. De meer in het centrum van het eiland gelegen polders hadden meer last, daar ligt de grondslag lager. Op 1 maart was een derde van het eiland droog, 15 maart meer dan de helft en op 1 april vier vijfde deel. Op 1 mei 1953 was alleen de polder Nieuw Stellendam nog nat. Geheel droog was het eiland op 17 juni 1953. Het door het zoute water overspoelde land werd behandeld met gips om het weer vruchtbaar te maken.
Meer dan 20 km buitendijk was zo zwaar beschadigd dat ze vervangen diende te worden. Dit moest gebeuren voor oktober, want dan begint het stormseizoen. Omdat er onvoldoende klei aanwezig was om deze nieuwe dijken te bekleden viel de keus op asfalt. Dit was snel aan te brengen en vormde dan een homogene afsluiting. Voor de oorlog waren al enkele proeven met deze methode van dijkbouw gedaan. Nu werd het voor het eerst in het groot toegepast. De groene dijken werden zwart.
Grote delen van de hoofdwaterkering hadden na het eerste herstel nog te weinig profiel of waren te laag voor de nieuw aangenomen minimum hoogte van 5.00 meter boven NAP. Ten einde aan deze norm te kunnen voldoen werd een “zwakke schakel” plan opgesteld. Dit hield in dat nog eens 41 km hoofdwaterkering verhoogd en verzwaard moest worden. Ook maakte dit de afsluiting van de havens van Ooltgensplaat, Oude-Tonge en Stad aan ’t Haringvliet met een keersluis nodig. Alle werken waren in 1958 gereed.
Slachtoffers bergen
Toen het water was gezakt, werd pas goed duidelijk wat de schade aan de gebouwen, wegen en de openbare ruimte was. Maar niet alleen schade, ook de rommel en een dikke laag modder had de dorpen veranderd in een vuilnisbelt. Er was bijna geen beginnen aan. Toch werd de schoonmaak voortvarend aangepakt. Vanzelfsprekend had het bergen van slachtoffers prioriteit. De gevonden stoffelijke overschotten van mensen, werden na te zijn geïdentificeerd, begraven in dorpen die niet onder water waren komen te staan (Dirksland en Melissant) of in Oude-Tonge in een stuk dijk nabij het dorp. Dit werd vooral gedaan door politiemensen, zowel van het eiland als van daarbuiten.
Ook had de storm het leven van duizenden dieren gekost. Speciale kadaverploegen gingen op zoek in de dorpen, veel mensen hadden dichtbijhuis een varken of ander kleinvee, en in de polders om de soms opgezwollen dieren te bergen. Zij werden per schip afgevoerd naar een destructiebedrijf. In Ouddorp zijn ook kadavers begraven in de Kleistee.
'Moddermeisjes'
Met het opruimen waren niet alleen mannen uit het dorp, maar ook wel vrijwilligers en militairen betrokken. Een bijzondere groep vormden de vrouwelijke vrijwilligers uit den lande, veelal ‘moddermeisjes’ genoemd. Zij gingen de huizen en de nog aanwezige bruikbare spullen schoonmaken. Huis voor huis, straat voor straat werden zo grondig onderhanden genomen. In het zwaar getroffen Oude-Tonge lagen grote stapels hout en bergen puin. Van de opbrengst van het oud ijzer is onder andere het gedenkteken op de rampbegraafplaats gefinancierd.
Wederopbouw van woningen en boerderijen
Op het eiland was al na de Tweede Wereldoorlog sprake van een tekort aan woningen. Woningbouwverenigingen startten na de oorlog met de bouw van nieuwe woningen, deels ook ter vervanging van de slechte woontoestanden. Zo bestond in 1947 een kwart van de totale woningvoorraad op Goeree-Overflakkee uit één- of tweekamerwoningen (inclusief keuken). Bijna 300 gezinnen van meer dan vier personen woonden in dergelijke kleine woningen.
Bij de Ramp werden 260 woningen en 71 boerderijen totaal verwoest. Bijna 7000 woningen waren beschadigd, maar konden worden hersteld. Daarnaast verklaarden gemeenten soms grote aantallen woningen onbewoonbaar. Deze werden door de ontstane woningnood nog enkele jaren bewoond, waarna afbraak volgde. Lang niet alle verwoeste woningen zijn herbouwd. In veruit de meeste gevallen vond herbouw in andere vorm plaats, voorzien van de moderne comfort.
Geschenkwoningen
Een bijzonder initiatief was het 'Huizenplan' van het Internationale Rode Kruis. Vanuit met name de Scandinavische landen kwam het aanbod prefab-huizen beschikbaar te stellen voor de terugkerende evacuees. Dergelijke woningen kwamen te staan op een bakstenen fundering, maar waren in hout opgetrokken. In die landen is hout namelijk ruimschoots voorradig.
In diverse gemeentelijke bouwverordeningen in Nederland was een verbod tot de bouw van houten huizen opgenomen of er werden stringente voorwaarden aan gesteld. Dit betrof dan vooral de brandveiligheid. Zo moest er een bepaalde afstand tussen de huizen gehouden worden. Een belangrijk voordeel was, dat zij in betrekkelijk korte tijd konden worden gerealiseerd. De aanvankelijke bedenkingen en bepalingen in bouwverordeningen werden overboord gezet en zo werden in zuidwest Nederland enkele honderden houten woningen gebouwd.
Het was de uitdrukkelijke wens van de buitenlandse schenkers dat een huis slechts werd toegewezen aan iemand die zijn huis was kwijt geraakt. Het is nu eenmaal een zwaar verankerd internationaal Rode Kruis-principe, dat men iets geeft aan iemand die iets is kwijt geraakt. Er zijn overigens ook diverse huizen geschonken aan woningbouwverenigingen. De toewijzing van de huizen geschiedde door het Nederlandse Rode Kruis, geadviseerd door de burgemeesters van de betrokken gemeenten. Naast de huizen uit de Scandinavische landen stelde ook Oostenrijk houten huizen beschikbaar. Op Goeree-Overflakkee kwamen in de volgende plaatsen geschenkwoningen te staan: Goedereede 6 Oostenrijkse, Herkingen 4 Zweedse en 6 Oostenrijkse, Langstraat 6 Oostenrijkse, Middelharnis 16 Zweedse, Nieuwe-Tonge 13 Finse, Oude-Tonge 24 Zweedse, Stellendam 16 Noorse en Zuidzijde 11 Zweedse.
Hulpverlening en geschenken
Bijna elke getroffen plaats werd door een andere gemeente in den lande ‘geadopteerd’. Deze adoptie bestond niet alleen uit het verschaffen van geld en goederen, maar vaak ook in natura, zoals de hulp bij het schoonmaken of het uitvoeren van andere werken. Bij de ene gemeente ging de adoptie verder dan bij de andere. Er viel ook geen echte lijn in te bespeuren. Het een en ander was spontaan opgekomen en er was zodoende niets geregeld. De overheid was er eigenlijk niet zo gelukkig mee, want men verloor deels het zicht en de controle op de hulpverlening.
Sommige straatnamen herinneren nog aan deze adoptie. Zo werd Herkingen door elf kleine gemeenten geadopteerd. Als blijk van dank voor de hulp werd de naam Adoptieplein ingevoerd. Stellendam werd door Den Haag geadopteerd en men kreeg alzo een Haagsestraat. Voor de eerste opvang van de bewoners heeft de gemeente Brielle zich van haar beste kant laten zien, dus er is ook een Brielsestraat in Stellendam. Middelharnis en Sommelsdijk werden geadopteerd door Doetinchem. In Middelharnis vinden we dan ook een Doetinchemsestraat. Haarlem schoot Oude-Tonge te hulp en daar is een Haarlemmerstraat. Ook andere dorpen op het eiland zijn door collega-gemeenten geadopteerd, maar daar zijn geen straatnamen van adoptiegemeenten.
De materiële hulp na de ramp was overweldigend, zowel nationaal als internationaal. Het wordt ook wel de 'tweede vloed' genoemd. Al op 4 februari deed het hoofdbestuur van het Rode Kruis al een oproep om het inzenden van hulpgoederen te stoppen omdat alle pakhuizen vol waren. In de jaren na watersnoodramp werden dorpen verrijkt met verenigingsgebouwen in allerlei soorten en maten, schoolgebouwen en zelfs een kinderziekenhuis. Enkele voorbeelden zijn: ’t Trefpunt te Stad aan ’t Haringlviet (Zweden), ’t Haegse Huus te Stellendam (Den Haag), en het Groene Kruisgebouw te Middelharnis (Doetinchem).
Lees ook: De Ramp op Goeree-Overflakkee , de aanleg van de Deltawerken of bekijk de tijdslijn.
Het thema over de Watersnoodramp op Goeree-Overflakkee is een samenwerking van Erfgoedhuis Zuid-Holland, de gemeente Goeree-Overflakkee (waaronder het Streekarchief) en ingenieursbureau Tauw bv.
Plaats een reactie
Heb jij een verhaal over de Zuid-Hollandse geschiedenis?
Welk verhaal mag volgens jou niet ontbreken op deze website? Deel je verhaal of tip met de redactie! Lees de voorwaarden en tips voor het schrijven van een verhaal.
Ontvang de laatste verhalen in je mailbox
Wil je op de hoogte gehouden worden van nieuwe publicaties? Abonneer je dan op onze nieuwsbrief!
2 reacties
Het is interessant. Ik heb ook de tekst over de watersnoodramp gelezen over Goeree-Overflakkee
Ik zoek een lijst van evacuees 1953, waaronder René Swinkels die twee jaar bij ons in de klas zat?